Een indicator wordt gebruikt om een fenomeen meetbaar voor te stellen. In economie wordt wereldwijd gebruik gemaakt van het bruto binnenlands product (bbp) om de economische welvaart van landen te “meten”. Die indicator is een samenstelling van economische data op het vlak van consumptie, investeringen, overheidsuitgaven en handelsbalans (export – import). 

Van in het begin kwam er echter sterke kritiek op die indicator omdat hij enkel monetaire variabelen integreerde maar geen rekening hield met sociale of ecologische omstandigheden. De vraag naar meer gediversifieerde en meer alomvattende indicatoren klonk steeds luider.

Indicatoren duurzame economie

De eerste duurzame indicator die breed gedragen werd, is de index van de menselijke ontwikkeling (HDI) van de Pakistaanse econoom Mahbub Ul Haq. Hij wordt vandaag nog steeds gebruikt door de Verenigde Naties (VN) voor allerlei beleidsdoeleinden. Ook op die indicator is er echter kritiek gekomen aangezien hij enkel sociale factoren in rekening brengt. Sinds 2010 gebruikt de VN een aangepaste versie van de indicator: de index van duurzame menselijke ontwikkeling (HSDI) die ook de koolstofemissies per capita in rekening brengt.

In Europa stond de ontwikkeling van specifieke indicatoren ook niet stil. In 2007 organiseerde de Europese Unie het “Beyond GDP” (GDP staat voor Gross Domestic Product, bruto binnenlands product in het Nederlands). Dat initiatief wil inclusieve, duurzame economische indicatoren ontwikkelen in samenspraak met alle stakeholders (bedrijven, milieuorganisaties, sociale organisaties, overheden…). Dat leidde tot de ontwikkeling van indicatorensets met verschillende kerngebieden: het verbrede concept van bruto binnenlands product (waarbij elk van de componenten een duurzaamheidsfactor krijgt toegevoegd), evenals de definitie van sociale indicatoren (gebaseerd op de HDI met specifieke Europese factoren), milieu-indicatoren en welzijnsindicatoren.

Naast de Europese Unie zijn ook tal van andere grote organisaties betrokken bij de ontwikkeling van duurzame indicatoren. Afhankelijk van de visie en strategie van de organisatie ligt de focus meer op ecologische, economische of sociale duurzaamheid. In essentie zijn die 3 niveaus immers nooit los van elkaar te koppelen aangezien ze allen afhankelijk zijn van elkaar. Hieronder een vermelding van de belangrijkste indicatoren die gegroeid zijn uit de verschillende domeinen.

Indicatoren circulaire economie

De circulaire economie heeft als voornaamste doel het sluiten van materiaal-kringlopen. Die ontwikkeling brengt op ecologisch, sociaal en economische vlak belangrijke veranderingen met zich mee. Vanuit de Europese Unie is er dan ook een grote wens om deze veranderingen in kaart te brengen en om de invloed van beleidsmaatregelen te kunnen evalueren.

Het meetbaar maken van de circulaire economie is echter niet zo evident, de Europese Unie en verschillende multinationale organisaties zijn hier al enkele jaren mee bezig maar een alomvattende indicator lijkt (voorlopig) onbestaande. In de meeste gevallen poogt men de verschillende domeinen te evalueren in een scorebord of gevarieerd framework waarbinnen een aantal welbepaalde indicatoren en ontwikkelingen weergegeven worden.

De ladder van Lansink

Een gemeenschappelijke visie die alle actoren werkzaam binnen de circulaire economie onderschrijven, is het principe van de ladder van Lansink. Dat werd ontwikkeld door de Nederlander Ad Lansink in 1979 en betreft een hiërarchie van afval-strategieën gaande van ‘”preventie” als meest circulaire optie tot “verbranden” en “storten” als minst circulaire manieren om met afval om te gaan.

Ondertussen is er een groeiende beweging die voornamelijk focust op de bovenste trede van de ladder: verminderen, door het stimuleren van systematische veranderingen. Er zijn tal van databases te vinden met “goede praktijken” van organisaties die circulair ondernemen maar tot op heden zijn er nog geen doeltreffende manieren gevonden om de impact meetbaar te maken.

Laatst bijgewerkt
16 oktober 2018