Zelfstandigen en helpers kunnen genieten van betaald verlof, d.w.z. een vergoeding die ze ontvangen ter compensatie van verliezen door de onderbreking van hun werkzaamheden wegens verlof. Uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en moederschaps- of adoptierust worden uitbetaald door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) en uitkeringen voor vaderschaps- en geboorteverlof en zorgen voor een familielid door het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ).
Arbeidsongeschiktheid
De periode van arbeidsongeschiktheid wordt vergoed vanaf de achtste dag wanneer de zelfstandige of helpers aan bepaalde voorwaarden voldoet:
- aangesloten zijn bij een ziekenfonds
- een wachttijd van 6 maanden doorlopen hebben (of van die wachttijd vrijgesteld zijn)
- zijn of haar sociale bijdragen betaald hebben (of ervan vrijgesteld zijn)
- het getuigschrift van arbeidsongeschiktheid door een behandelend arts laten invullen en ondertekenen
- het getuigschrift van arbeidsongeschiktheid aan een ziekenfonds bezorgen binnen de 7 kalenderdagen (eerste dag arbeidsongeschiktheid niet inbegrepen) om de arbeidsongeschiktheid te erkennen. (zie https://www.rsvz.be/nl/faq/recht-op-uitkering-als-arbeidsongeschikte-zelfstandige)
Niet alle zelfstandigen zijn noodzakelijkerwijs verzekerd voor arbeidsongeschiktheid. Op 31 december 2023 waren er toch 670.164 zelfstandigen verzekerd. Dit aantal stijgt licht ten opzichte van 2022 (+0,1 %) en sinds 2019 regelmatig (+6,8 %).
In 2023 werden er 33.768 periodes van arbeidsongeschiktheid geregistreerd, wat een daling is ten opzichte van 2022 (-3,1 %). Sinds 2019 kent het aantal periodes van arbeidsongeschiktheid echter een sterke stijging van 47,1 %. Er moet ook rekening gehouden worden met het feit dan een zelfstandige verschillende periodes van ongeschiktheid kan ervaren.
Door die sterke stijging zijn ook het aantal vergoede dagen (3.998.075 in 2023) en het bedrag van de vergoedingen (208.247.272 euro in 2023) gestegen. Ten opzichte van 2022 betekent dat een stijging van 10,6 % voor de vergoede dagen en 19,9 % voor het bedrag van de vergoedingen. In de periode 2019-2023 stegen de vergoede dagen met 39,9 % en de vergoedingen met 69,2 %.
Op 31 december 2023 waren er proportioneel meer mannen dan vrouwen onder de zelfstandigen die recht hebben op een vergoeding. Mannen vertegenwoordigen 66,3 % van die groep terwijl vrouwen 33,7 % uitmaken. Dat is een klein verschil ten opzichte van de totale populatie zelfstandigen, die voor 64,5 % uit mannen en voor 35,5 % uit vrouwen bestaat.
Het verschil tussen mannen en vrouwen wordt echter kleiner bij arbeidsongeschiktheid. In 2023 namen mannen nog maar 56,3 % van de arbeidsongeschiktheidsperioden voor hun rekening.
Ten slotte was 80 % van de zelfstandigen met recht op een vergoeding én de arbeidsongeschiktheidsperioden in 2023 tussen 30 en 59 jaar oud.
Invaliditeit
Als de arbeidsongeschiktheid langer dan één jaar duurt, wordt de zelfstandige opgenomen in de invaliditeitsregeling (zie pagina arbeidsongeschiktheid van het RIZIV). Op 31 december 2023 ging het om 32.826 zelfstandigen en helpers, een sterke stijging van 7,8 % ten opzichte van 2022 en 20 % ten opzichte van 2019.
Het grootste deel van hen zijn mannen (57 %) en zijn ten minste 50 jaar oud (74,2 %).
Ook het aantal vergoede invaliditeitsdagen (9.576.648 in 2023) en het bedrag van de invaliditeitsuitkeringen (534.232.988 euro) zijn gestegen ten opzichte van 2022: een toename van 5,3 % voor de vergoede invaliditeitsdagen en 13 % voor de invaliditeitsuitkeringen. Over de periode 2019-2023 gaat het om een stijging van 17,9 % voor de vergoede invaliditeitsdagen en 42,1 % voor de invaliditeitsuitkeringen.
Ten slotte is 89,2 % van de ziekten die in 2023 arbeidsongeschiktheid bij zelfstandigen veroorzaakten, afkomstig uit zes ziektegroepen. De eerste twee groepen alleen al zijn goed voor meer dan de helft van de oorzaken van arbeidsongeschiktheid (56,4 %):
- ziekten van het osteo-articulaire stelsel, spieren en bindweefsel (9.406; 28,7 %)
- psychische stoornissen en gedragsstoornissen (9.103; 27,7 %)
- tumoren (2.984; 9,1 %)
- letsel, vergiftiging en bepaalde andere gevolgen van uitwendige oorzaken (2.943; 9 %)
- ziekten van het hart- en vaatstelsel (2.466; 7,5 %)
- ziekten van het zenuwstelsel (2.380; 7,3 %)
De aanzienlijke stijging met 20 % in de periode 2019-2023 (+7,8 % tussen 2022 en 2023) is grotendeels toe te schrijven aan:
- de stijging van psychische stoornissen en gedragsstoornissen (37,4 %; +13,4 % tussen 2022 en 2023)
- de toename van ziekten van zenuwstelsel (18,7 %; +5 % tussen 2022 en 2023)
- ziekten van bot-spierstelsel en bindweefsel (14,1 %; +5,6 % tussen 2022 en 2023)
Moederschaps- of adoptierust
De periode van moederschapsrust omvat 12 weken en bestaat uit een verplichte rustperiode (1 week voor en 2 weken na de bevallingsdatum) en een vrij te kiezen deel: 9 weken voltijds of 18 weken halftijds die je per week naar keuze kan opnemen:
- ofwel in de 2 weken voor de verplichte moederschapsrust voor de bevalling
- ofwel vanaf de 3e week tot 38 weken na de bevalling (telkens per 7 kalenderdagen; zie https://www.rsvz.be/nl/faq/moederschapsrust-heb-ik-er-recht-op-en-hoe-vraag-ik-het-aan)
Tijdens de periode van moederschapsrust heeft de zelfstandige recht op de moederschapsuitkering (zie https://www.rsvz.be/nl/faq/moederschapsuitkering ).
Het aantal zelfstandigen en helpers dat gebruikmaakt van moederschaps- of adoptierust blijft stijgen. In 2019 waren er 7.727 personen die van die rust gebruikmaakten. In 2023 liep dat aantal op tot 8.759 (+13,4 %). Vergeleken met 2022 waarin 8.915 personen gebruikmaakten van moederschaps- of adoptierust is er een daling van 1,7 %.
Die stijging door de jaren heen heeft ook geleid tot een aanzienlijke verhoging van de uitgekeerde bedragen. In 2019 werd er 38,9 miljoen euro uitgekeerd, tegenover 67,9 miljoen euro in 2023 (+74,4 %). Ten opzichte van 2022, toen 64,2 miljoen euro werd uitgekeerd, is dat een stijging van 3,7 miljoen euro (+5,7 %).
De sterke stijging sinds 2022 is ook te wijten aan een aanzienlijke herwaardering van het gemiddelde bedrag van de uitkeringen sinds 1 januari 2022.
Vaderschaps- en geboorteverlof
Vaderschaps- en geboorteverlof kan worden aangevraagd als de wettelijke afstamming bij een andere dan de moeder bekend is. Als er geen wettelijke afstamming bekend is, kan alleen de persoon die gedurende ten minste drie jaar legaal of effectief met de moeder samenwoont, van het verlof genieten.
Zelfstandigen kunnen hun beroepsactiviteit onderbreken gedurende maximum:
- 15 dagen of 30 halve dagen voor de geboortes vanaf 1 januari 2021
- 20 dagen of 40 halve dagen voor de geboortes vanaf 1 januari 2023 (zie https://www.rsvz.be/nl/faq/vaderschaps-en-geboorteverlof-heb-ik-er-recht-op-en-hoe-vraag-ik-het-aan)
Tijdens het vaderschaps- en geboorteverlof heeft de zelfstandige recht op de vaderschaps- en geboorte-uitkering (zie https://www.rsvz.be/nl/faq/vaderschaps-en-geboorte-uitkering).
Aangezien de maatregel op 1 mei 2019 in werking trad, zijn enkel de statistieken vanaf het jaar 2020 beschikbaar. In 2024 is er een overwicht van uitkeringsgerechtigden in het Vlaamse Gewest (67 %) ten opzichte van het Waalse (21,1 %) en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (12 %). In totaal ging het om 9.785 zelfstandigen en helpers in 2024, wat een stijging betekent van 3,2 % ten opzichte van 2023.
Zorgen voor een familielid
De zelfstandige kan zijn beroepsactiviteit onderbreken om voor een familielid te zorgen en heeft daarbij recht op de uitkering mantelzorg. De soorten zorg die in aanmerking komen zijn:
- zorgen voor een ernstig ziek of palliatief familielid
- zorgen voor een gehandicapt kind jonger dan 25 jaar (zie https://www.rsvz.be/nl/faq/zorgen-voor-een-familielid-heb-ik-recht-op-een-uitkering-mantelzorg-en-hoe-vraag-ik-ze-aan)
Het aantal zelfstandigen met een uitkering mantelzorg blijft stijgen: van 28 in 2015 tot 953 in 2024. Tussen 2021 en 2023 was er een sterke stijging (57,7 %), die vervolgens tussen 2023 en 2024 daalde tot 7 %.
Ook het aantal verlofdagen voor de mantelzorg volgde dezelfde trend. In 2024 werden er 157.619 verlofdagen geregistreerd (+19,5 % tussen 2023 en 2024).
Dat betaalde verlof wordt voornamelijk opgenomen voor de zorg voor een ernstig ziek familielid. Tussen 2015 en 2024 was 64,3 % tot 77,2 % van het verlof bestemd voor deze zorg.
Vrouwen zijn de grootste afnemers van mantelzorg met 59,5 % voor elk type zorg (met een maximum in 2024 van 75 % van de vrouwen voor mindervalide kind tussen 21 en 25 jaar).
Rouwverlof
De zelfstandige kan zijn beroepsactiviteit onderbreken naar aanleiding van het overlijden van een familielid gedurende maximum 10 dagen in de periode die begint op de dag van het overlijden en eindigt een jaar na de dag van het overlijden. Gedurende die periode ontvangt de zelfstandige een uitkering.
De gevallen van overlijden die in aanmerking komen zijn:
- de echtgenoot of samenwonende partner
- het natuurlijk kind of adoptiekind
- het natuurlijk kind of adoptiekind van uw echtgenoot of samenwonende partner
- het pleegkind (langdurige pleegzorg)
- het pleegkind (langdurige pleegzorg) van uw echtgenoot of samenwonende partner (zie https://www.rsvz.be/nl/faq/rouwverlof-heb-ik-er-recht-op-en-hoe-vraag-ik-het-aan)
De eerste rouwuitkeringen werden in 2022 uitbetaald met 167 aanvaarde aanvragen op een totaal van 194 aanvragen (86,1 %). In 2024 daalde dat aantal met 34,1 % met 110 aanvaarde aanvragen op een totaal van 117 aanvragen (94 %).
De meeste uitkeringsgerechtigden nemen de 10 dagen waarop ze recht hebben (89,2 % in 2022 en 87,3 % in 2024).
Het aantal vrouwen en mannen was ongeveer gelijk in 2022 (52,1 % mannen) en in 2023 (49,6 % mannen). In 2024 lag het aandeel aanzienlijk hoger bij de mannen (60 %).