Table of Contents

    De bedrijfstak verwijst naar de belangrijkste groepen van de nomenclatuur van de beroepen, eigen aan het sociale statuut van de zelfstandigen bij het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ). Er zijn zeven bedrijfstakken:

    • landbouw
    • visserij
    • nijverheid en ambachten (productie)
    • handel
    • vrije (en intellectuele) beroepen
    • diensten
    • diversen

    In 2023 zijn de meeste vrouwelijke zelfstandigen of helpsters actief in de vrije beroepen (198.228, of 43,6 % van de totale bevolking vrouwelijke zelfstandigen en de handel (121.095, of 26,6 % van het totale aantal vrouwelijke zelfstandigen). De dienstensector en de industrie volgen op de voet, elk goed voor iets meer dan 10 % van de vrouwelijke zelfstandigen, met iets meer dan 50.000 vrouwen in elke sector. Tot slot is 5,8 % van de vrouwen werkzaam in de landbouw.

    In de twee voornaamste sectoren waarin vrouwelijke zelfstandigen actief zijn (vrije beroepen en handel), zijn er echter meer mannen zelfstandig actief dan vrouwen (respectievelijk 53,7 % en 64 % mannelijke zelfstandigen voor vrije beroepen en handel). De dienstensector is de enige sector waarin er meer zelfstandige vrouwen (58,2 %) werken dan mannen (41,8%). De industriesector vertoont daarentegen de grootste genderongelijkheid met een vrouwelijke vertegenwoordiging van slechts 16,4 %.

    In de grootste sectoren in termen van het aantal zelfstandigen (en dus met uitsluiting van de bedrijfstakken "diversen" en "visserij") neemt het aantal vrouwelijke zelfstandigen verhoudingsgewijs sterker toe dan dat van hun mannelijke collega's. De enige uitzonderingen zijn de industriesector en de landbouw, waar het aantal mannelijke zelfstandigen in de loop van de laatste acht jaar procentueel iets meer is gestegen (+31 % tegenover +29 % voor de vrouwen in de industrie, en 14 % tegen 8 % voor vrouwen in de landbouw). De tak "Diversen", die de onbekende beroepen groepeert die in geen enkele andere tak zijn opgenomen, is niet in de evolutiegrafieken opgenomen wegens zijn geringe personeelsbezetting en de heterogeniteit van zijn inhoud.

    Sinds 2016 zien we een sterke stijging van het aantal zelfstandigen dat actief is in de vrije beroepen. Die stijging is meer uitgesproken voor vrouwen, met een stijging van 42 % tegenover 31 % voor mannen.

    De dienstensector wordt sinds 2016 geconfronteerd met een groei van het aantal zelfstandige vrouwen (+17 %) en een stagnatie van het aantal zelfstandige mannen.

    Verdeling per bedrijfstak en aard van de activiteit

    De dienstensector, landbouw en vrije beroepen hebben het hoogste percentage vrouwelijke zelfstandigen als hoofdberoep (60 % of meer). Aan de andere kant van het spectrum heeft de industrie het laagste percentage vrouwelijke zelfstandigen als hoofdberoep (exclusief de categorie “overige”). Bij mannen is de situatie omgekeerd: de industrie is de sector met het hoogste percentage zelfstandigen in hoofdberoep. Daarna volgen de dienstensector en de handel.

     In de visserijsector blijft meer dan een kwart van de zelfstandig werkzame vrouwen werken na de pensioengerechtigde leeftijd (26,8 %), een veel hoger cijfer dan in andere sectoren. Landbouw komt op de tweede plaats met 13,8 % en handel op de derde plaats met 11,5 %. Dit is vergelijkbaar met zelfstandige mannen, waar dezelfde sectoren in de top 3 staan op vlak van zelfstandige activiteit na pensioenleeftijd, met vergelijkbare percentages. Met uitzondering van de sector “overige”, is het laagste percentage vrouwen dat na de pensioenleeftijd werkt te vinden in de vrije beroepen (6,3%) en de dienstensector (6,7%).

    Tot slot is de “overige” sector atypisch, met een bijzonder hoog aandeel zelfstandige vrouwen die een zelfstandige activiteit in bijberoep uitoefenen (43,2 %).

    Verdeling per bedrijfstak en leeftijdscategorie

    Uit een analyse van de leeftijd van vrouwelijke zelfstandigen per sector blijkt dat, met uitzondering van de categorie ‘overige’, de vrije beroepen, de dienstensector en de industrie de jongste sectoren zijn. In deze sectoren is meer dan 60 % van de vrouwen jonger dan 50 jaar, terwijl 60-plussers minder dan 20 % vertegenwoordigen in de industrie. Dit is zelfs minder dan 15 % in de vrije beroepen en de dienstensector.

    Daarentegen is de visserij de “oudste” sector, met 45 % van de zelfstandig werkzame vrouwen ouder dan 60 jaar. Ook de landbouw is een vergrijzende sector: minder dan de helft van de vrouwelijke zelfstandigen is er jonger dan 50, terwijl meer dan een kwart ouder dan 60 is.

    Een vergelijking van de leeftijden van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen per sector laat zien dat de dienstensector, de vrije beroepen en de handel de jongste sectoren voor vrouwen zijn. De leeftijdskloof is bijzonder uitgesproken in de dienstensector, waar slechts 50 % van de mannen jonger is dan 50, tegenover 64 % van de vrouwen (een verschil van 14 procentpunten in het voordeel van vrouwen). Bij de vrije beroepen is het verschil 10 procentpunten. Aan de andere kant hebben de landbouw (4,9 procentpunten in het voordeel van mannen), de industrie (3,9 procentpunten) en de visserij (3 procentpunten) een hoger percentage zelfstandige mannen dan vrouwen jonger dan 50 jaar.

    Laatst bijgewerkt
    8 oktober 2024