Table of Contents

    U krijgt een toegankelijke interpretatie van de erkenningsvoorwaarden opgenomen in het koninklijk besluit van 8 januari 1962 tot vaststelling van voorwaarden tot erkenning van de groeperingen van coöperatieve vennootschappen en van de coöperatieve vennootschappen.

    Toetreding tot een coöperatieve vennootschap is vrijwillig

    "De toetreding van vennoten gebeurt vrijwillig en de vennootschap mag de toetreding van vennoten niet weigeren of de uitsluiting uitspreken, tenzij de betrokkenen niet of niet langer aan de algemene toelatingsvoorwaarden voldoen of daden verrichten die met de belangen van de vennootschap strijdig zijn" (artikel 1, §1, 1°, van het koninklijk besluit van 8 januari 1962).

    "In geval van weigering tot toetreding of uitsluiting, bedoeld in paragraaf 1, 1°, deelt de vennootschap de objectieve redenen van de weigering tot toetreding of de uitsluiting mee aan de betrokkene die daarom verzoekt" (art. 1, § 2 van het koninklijk besluit van 8 januari 1962.

    De coöperatieve vennootschap is door zijn aard open voor iedere persoon die wenst om aan te sluiten. Dit coöperatieve principe betekent niet dat iedere persoon die vennoot wil worden het recht heeft om toegelaten te worden als vennoot.

    Het zijn de vennoten van de vennootschap die beslissen met welke personen zij wensen te werken. Zij kunnen met ander woorden categorieën van personen aanduiden met wie zij willen samenwerken in de vennootschap. De vennoten van de vennootschappen kunnen een legitiem belang hebben om slechts nieuwe leden te aanvaarden die voldoen aan objectieve toelatingsvoorwaarden die in de statuten zijn opgenomen (woonplaats, beroep, hoedanigheid, …).

    Het principe van vrijwillige toetreding veronderstelt dat de toelatingsvoorwaarden objectief moeten zijn en niet-discriminerend. Zo mag bijvoorbeeld een aanvraag tot toetreding niet worden geweigerd op grond van het geslacht, het ras, oorsprong of politieke of religieuze overtuiging van de kandidaat. De kandidaat moet zich verzekerd zien dat de beslissing over de weigering tot toetreding op objectieve en niet-discriminerende redenen berust. Daarom voorziet het koninklijk besluit van 8 januari 1962 dat de erkende coöperatieve vennootschap de objectieve redenen van de weigering tot toetreding aan de betrokkene moet meedelen.

    De aandelen scheppen, per soort van aandelen, dezelfde rechten en verplichtingen

    "De aandelen in het vennootschapskapitaal scheppen, zelfs al zijn ze van ongelijke waarde, binnen iedere waardecategorie, gelijke rechten en verplichtingen, behoudens hetgeen hierna in de bepaling onder 3° is bepaald wat betreft het stemrecht op de algemene vergadering" (artikel 1, §1, 2°, van het koninklijk besluit van 8 januari 1962).

    In het Wetboek van vennootschappen en verenigingen werd het begrip “nominale waarde” geschrapt. De bepaling wordt ten gevolge hiervan als volgt gelezen:

    “ De aandelen scheppen, per soort, gelijke rechten en verplichtingen, behoudens hetgeen hierna in de bepaling onder 3° is bepaald wat betreft het stemrecht op de algemene vergadering”

    Een erkende coöperatieve vennootschap mag verschillende soorten van aandelen creëren die verschillende rechten en verplichtingen voor de vennoten met zich meebrengen.

    Bijvoorbeeld, de vennootschap die verschillende soorten aandelen uitgeeft, mag deze soorten verbinden met rechten en verplichtingen die verschillend zijn op het vlak van dividend (bv. 6% netto voor de soort van A-aandelen en 4% netto voor de soort van B-aandelen), de mogelijkheid voorzien voor het toekennen van een ristorno, het recht om kandidaat-bestuurders voor te stellen, betaling van een forfaitaire ledenbijdrage, een quorum om te stemmen of op het vlak van de terugbetaling van de aandelen.

    De erkenningsvoorwaarden zijn echter van toepassing op alle types van aandelensoorten. Er kan dus geen aandelensoorten worden uitgegeven die een dividend toekent dat hoger is dan 6% netto.

    Deze erkenningsvoorwaarde staat niet toe dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen vennoten voor het stemrecht op de algemene vergadering (het is zo dat het stukje zin "onder voorbehoud van wat er gezegd wordt bij 3° hierna met betrekking tot het stemrecht op de algemene vergaderingen" geïnterpreteerd moet worden).

    De stemming van de vennoten op de algemene vergadering is democratisch

    “Alle vennoten hebben op de algemene vergadering, in alle zaken, een gelijk stemrecht” (artikel 1, §1, 3°, van het koninklijk besluit van 8 januari 1962).

    "De statuten kunnen afwijken van de bepaling van paragraaf 1, 3°, voor zover het aantal stemmen dat een vennoot kan uitbrengen, persoonlijk of als gevolmachtigde, niet hoger ligt dan tien procent van de stemrechten verbonden aan de aanwezige en de vertegenwoordigde aandelen. Telt de vennootschap evenwel meer dan duizend leden, dan mag in de tweede graad worden gestemd" (artikel 1, § 3, van het koninklijk besluit van 8 januari 1962).

    Verschillende systemen voor het stemrecht voldoen aan deze erkenningsvoorwaarde, voor zover het gekozen systeem niet tot gevolg heeft dat een vennoot, persoonlijk of als gevolmachtigde, op de algemene vergadering een aantal stemmen kan uitbrengen dat hoger is dan een tiende van de aan de aanwezige en vertegenwoordigde aandelen verbonden stemmen.

    De volgende stemsystemen zijn dus geldig (voor zover de beperking van een tiende van de aan de aanwezige en vertegenwoordigde aandelen verbonden stemmen nageleefd wordt):

    • iedere vennoot beschikt over een enkele stem;
    • ieder aandeel geeft recht op een enkele stem;
    • een enkele stem per reeks aandelen (bijvoorbeeld een stem per 5 of 10 aandelen);
    • een enkele stem per vennoot + een enkele stem per reeks aandelen;

    Als de statuten niets bepalen, is de aanvullende regel van het artikel 6:41 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen van toepassing ("Tenzij de statuten anders bepalen is aan elk aandeel één stem verbonden"). Dit systeem is echter niet in overeenstemming met de erkenningsvoorwaarde, behalve wanneer iedere vennoot juist dezelfde aantal aandelen bezit.

    De grote coöperatieve vennootschappen die meer dan duizend vennoten tellen, mogen ten slotte “in tweede graad” stemmen.

    Dit systeem, dat als doel heeft om de stemming op de algemene vergadering te vereenvoudigen door een mechanisme van vertegenwoordiging, ziet er als volgt uit: eerst komen de vennoten per categorie, per provincie of per regio (plaatselijke comités) of op een andere manier samen en stemmen dan hun vertegenwoordigers (= stemming in eerste graad), die op hun beurt, deelnemen aan de stemming op de algemene vergadering van de vennootschap (= stemming in tweede graad).

    Bestuurders en commissarissen worden door de algemene vergadering benoemd

    "De bestuurders en commissarissen worden door de algemene vergadering benoemd" (artikel 1, §1, 4°, van het koninklijk besluit van 8 januari 1962).

    "§ 4. De bepaling van paragraaf 1, 4°, belet niet dat statutaire bestuurders kunnen worden benoemd in de mate dat de statuten in de mogelijkheid en de nadere regels voor de algemene vergadering voorzien om de benoeming te herroepen. Zijn er een of meer bestuurders of commissarissen evenwel niet door de algemene vergadering benoemd, maar door de raad van bestuur of door een onderscheiden categorie van vennoten, dan heeft de algemene vergadering het recht om zich tegen deze benoeming te verzetten" (art. 1, § 4, van het koninklijk besluit van 8 januari 1962).

    Het Wetboek van vennootschappen en verenigingen voorziet vanaf nu dat de bestuurders door de algemene vergadering worden benoemd (art. 6:58, § 2, WVV). De mogelijkheid om een bestuurder door het bestuursorgaan te benoemen als voorzien in artikel 1, § 4, van het koninklijk besluit van 8 januari 1962, is niet meer van toepassing.

    Volgens deze erkenningsvoorwaarde ligt de beslissingsbevoegdheid om bestuurders en commissarissen te benoemen bij de algemene vergadering.

    Statutaire bestuurders mogen ook worden aangeduid voor zover de statuten de mogelijkheid voorzien voor de algemene vergadering om zich hiertegen te verzetten. Alleen als de statuten de bestuurders “ambtshalve” aanduiden, zonder de mogelijkheid voor de algemene vergadering om die te herroepen, zijn de statuten in strijd met de erkenningsvoorwaarden.

    Het uitgekeerde dividend is beperkt

    “Het dividend op het maatschappelijk kapitaal, uitgekeerd aan de vennoten, mag niet hoger zijn dan 6 procent van de nominale waarde van de aandelen, na aftrek van de roerende voorheffing” (artikel 1, § 1, 5°, van het koninklijk besluit van 8 januari 1962).

    Door de inwerkingtreding van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen is het begrip “nominale waarde” geschrapt. De erkenningsvoorwaarde moet als volgt worden gelezen:

    “Het brutobedrag van het dividend, uitgekeerd aan de vennoten, mag niet hoger zijn dan 6 procent van het volstort bedrag van de inbrengen”.

    Deze erkenningsvoorwaarde wordt op de volgende manier geïnterpreteerd:

    • De intrestvoet van 6% slaat op het bedrag van elke volstorte inbreng (en niet op het totale bedrag van winstverdeling). Bijvoorbeeld, bij een volstorte inbreng 500 euro, mag het jaarlijkse dividend slechts 30 euro bedragen.
    • Voor zover de intrestvoet van de maatschappelijke aandelen het nettobedrag van 6% niet overschrijdt, is er geen bezwaar om een verschillend dividend toe te kennen naargelang de datum van toetreding van de vennoot (“pro rata temporis” dividend). Dit biedt de mogelijkheid om meerdere aandelensoorten te scheppen met verschillende rechten en verplichtingen per soort.
    • Het percentage van 6% bevat niet de roerende voorheffing die de coöperatieve vennootschap moet inhouden.

    Een uitzondering op deze regel bestaat wanneer de vennoten van de vennootschap rechtspersonen zijn. In dat geval zal het gestorte dividend bestaan uit een hoger bedrag (dat overeenstemt met een bedrag gelijk aan 6% van het volstort bedrag van de  inbrengen, verhoogd met het bedrag van de bedrijfsvoorheffing), voor zover het werkelijke betaalde dividend niet meer bedraagt dan 6% van van het volstort bedrag van de inbrengen, nà de bedrijfsvoorheffing die werd betaald door de respectieve vennoten-rechtspersonen.

    Het mandaat van bestuurders en commissarissen is niet bezoldigd

    "Het mandaat van bestuurders en de vennoten belast met de controle is niet bezoldigd" (artikel 1, § 1, 7° van het koninklijk besluit van 8 januari 1962).

    "De statuten kunnen afwijken van de bepaling van paragraaf 1, 7°, voor zover dat de eventuele vergoeding van de bestuurders niet bestaat uit een deelname in de winst van de vennootschap en wordt vastgesteld door de algemene vergadering" (artikel 1, § 6 van het koninklijk besluit van 8 januari 1962).

    Deze erkenningsvoorwaarde gaat over het principe van het onbezoldigde mandaat van de bestuurders en de vennoten die belast zijn met de controle. De statuten kunnen echter van dit principe afwijken (bijvoorbeeld voor een bestuurder belast met het dagelijkse bestuur van de vennootschap) voor zover dat de eventuele vergoeding door de algemene vergadering wordt vastgesteld en dat de vergoeding niet bestaat uit een deelname in de winst (tantième).

    De vennootschap heeft als doel in de behoeften van haar vennoten te voorzien

    "Het voornaamste doel van de vennootschap is het verschaffen van een economisch of sociaal voordeel aan de vennoten ter bevrediging van hun beroeps-of persoonlijke behoeften" (artikel 1, § 1, 6°, van het koninklijk besluit van 8 januari 1962).

    "Indien het voordeel bedoeld in paragraaf 1, 6°, bestaat in een coöperatieve teruggave, dan kan deze enkel worden toegekend naar rata van de verrichtingen die de vennoten met de vennootschap hebben gedaan" (artikel 1, § 5, van het koninklijk besluit van 8 januari 1962).

    Een erkende coöperatieve vennootschap moet als voornaamste doel hebben om de vennoten een voordeel te verschaffen bij de vervulling van hun beroeps- of particuliere behoeften. Dit kan op economisch niveau zijn (grotere afzet, betere prijs, ononderbroken aankoop, snellere betaling) of op sociaal niveau (vervulling van bepaalde sociale behoeften). 

    Concreet kan het economische of sociale voordeel verschillende vormen aannemen, zoals een ristorno (wat nu geen aparte erkenningsvoorwaarde is). Indien de coöperatieve vennootschap opteert voor de toekenning van een ristorno, dan kan dat slechts gebeuren in verhouding tot de verrichtingen die de vennoten hebben gedaan met de vennootschap. De toekenning van ristorno’s kan niet volgens andere criteria gebeuren.

    Deze erkenningsvoorwaarde geldt niet voor coöperatieve vennootschappen erkend als sociale onderneming omdat de tekst van het artikel 8:5 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, wat voor hen van toepassing is, niet in overeenstemming is met deze erkenningsvoorwaarde. 

    Een gedeelte van de jaarlijkse inkomsten wordt voorbehouden voor informatieverstrekking aan en opleiding van haar leden

    "Een gedeelte van de jaarlijkse inkomsten wordt voorbehouden voor informatieverstrekking aan en opleiding van haar huidige of potentiële leden of het grote publiek" (artikel 1, §1, 8° van het koninklijk besluit van 8 januari 1962).

    Jaarlijks moeten de erkende coöperatieve vennootschappen een deel van hun inkomsten besteden aan informatieverstrekking aan en de vorming van de vennoten, of aan het grote publiek.

    Controle van de erkenningsvoorwaarden

    Ambtenaren van de FOD Economie gaan op regelmatige basis na of de groeperingen van coöperatieve vennootschappen en de coöperatieve vennootschappen blijven voldoen aan de voorwaarden van hun erkenning. Wanneer hij dat nodig acht, kan de FOD Economie het bijzonder verslag opvragen, bedoeld in artikel 1, § 2, of bijkomende inlichtingen bij de groepering of de coöperatieve vennootschap vragen in het kader van de controle van de erkenningsvoorwaarden (art. 6 van het koninklijk besluit van 8 januari 1962).

    De bestuurders van de coöperatieve vennootschappen zijn gehouden om jaarlijks een bijzonder verslag op te stellen over de wijze waarop de vennootschap toezicht houdt op de erkenningsvoorwaarden, in het bijzonder die over het economische voordeel en die over de informatieverstrekking aan en de opleiding van vennoten.

    Dit bijzondere verslag kan desgevallend geïntegreerd worden in het jaarverslag dat opgesteld wordt volgens artikelen 3:5 en 3:6 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. De bestuurders van de erkende coöperatieve vennootschappen die niet gehouden zijn een jaarverslag op te stellen, bewaren het bijzondere verslag op de maatschappelijke zetel van de vennootschap.

    Laatst bijgewerkt
    27 maart 2023