Table of Contents
Bbp vanuit uitgavenoptiek
De economische groei bedroeg 1,4 % in 2023, vergeleken met 3 % in 2022, een jaar dat nog profiteerde van de opleving na de pandemie. In 2023 droeg de binnenlandse vraag exclusief voorraden 2 procentpunten bij aan de bbp-groei, waarbij alle componenten een positieve bijdrage leverden:
- particuliere consumptieve bestedingen (0,7 procentpunt)
- consumptieve bestedingen van de overheid (0,4 procentpunt)
- investeringen (0,9 procentpunt). Binnen de bruto-investeringen in vaste activa zullen de bedrijfsinvesteringen de grootste bijdrage leveren aan de economische groei (+1 procentpunt), terwijl de investeringen van huishoudens voor het tweede jaar op rij de bbp-groei zullen drukken, met 0,3 procentpunt in 2023.
Veranderingen in voorraden leverden geen bijdrage aan de bbp-groei in 2023.
Omgekeerd remde de netto-uitvoer de economische groei af met een negatieve bijdrage van -0,6 procentpunt.
Op jaarbasis groeide het bbp in het eerste kwartaal van 2024 met 1,3 %. Dit is het vierde opeenvolgende kwartaal waarin de economische groei een dergelijk percentage liet zien. Ondanks deze stabiliteit in omvang, laat de uitsplitsing van dit cijfer significante veranderingen zien in vergelijking met voorgaande kwartalen. Voor het eerst sinds lange tijd was de groei in het eerste kwartaal van 2024 vooral te danken aan de netto-uitvoer, die 1,2 procentpunt bijdroeg. Hoewel dit een betere prestatie is dan die van het vorige kwartaal (+0,8 procentpunt), moet worden opgemerkt dat zowel de export als de import nog steeds een jaar-op-jaar daling laten zien, zij het een die minder uitgesproken wordt. Dit is echter de sterkste bijdrage van de netto-uitvoer sinds het derde kwartaal van 2021.
De bijdrage van de binnenlandse vraag (exclusief voorraden) bedraagt 0,9 procentpunt voor het eerste kwartaal van 2024, wat een bescheiden toename is ten opzichte van de 0,8 procentpunt van het voorgaande kwartaal.
Binnen de binnenlandse vraag hadden de consumptiebestedingen (overheid en privé) ook een positieve invloed op de economische groei in het eerste kwartaal van 2024, met een bijdrage van 1,1 procentpunt. Dit was iets minder dan in het voorgaande kwartaal, toen de bijdrage 1,2 procentpunt bedroeg.
Binnen deze component leverden de particuliere consumptieve bestedingen een positieve bijdrage aan de bbp-groei van 0,6 procentpunt, tegen 0,8 procentpunt in het vierde kwartaal van 2024. Terwijl de impact van de consumptieve overheidsbestedingen in het vierde kwartaal van 2023 0,4 procentpunt bedroeg, steeg die tot 0,5 procentpunt in het eerste kwartaal van 2024.
De investeringen van hun kant hebben de economische groei in het eerste kwartaal van 2024 afgeremd met 0,2 procentpunt. Dat is niettemin een lichte verbetering ten opzichte van het vorige kwartaal, toen deze factor op de groei van het bbp woog met een bijdrage van -0,4 procentpunt. Deze verslechtering is gedeeltelijk toe te schrijven aan de daling van de bedrijfsinvesteringen (er zij op gewezen dat eind 2023 een uitzonderlijke verkoop van kapitaalgoederen in het buitenland plaatsvond, die waarschijnlijk de investeringen en de uitvoer tijdens het eerste kwartaal van 2024 heeft beïnvloed), maar meer nog aan een verzwakking van de vastgoedinvesteringen van huishoudens, die in een context van stijgende rentevoeten en hogere materiaalkosten sinds het tweede kwartaal van 2022 een negatieve bijdrage leveren aan de bbp-groei.
De bijdrage van de voorraden aan de bbp-groei heeft de bijdrage van de binnenlandse vraag exclusief voorraden volledig tenietgedaan. De binnenlandse vraag exclusief voorraden bedroeg -0,9 procentpunt in het eerste kwartaal van 2024, een scherpe daling ten opzichte van de -0,3 procentpunt in het vierde kwartaal van 2023 en het laagste niveau sinds het derde kwartaal van 2020.
Bbp vanuit productieoptiek
In 2023 groeide de economische activiteit met 1,4 %, tegenover 3 % in 2022.
De dienstensector droeg volledig bij tot de groei van de Belgische economie in 2023, met 1,7 procentpunt. Terwijl de verwerkende industrie in 2022 0,1 procentpunt had bijgedragen aan de economische groei, deed ze dat in 2023 met 0,5 procentpunt dalen. Omgekeerd heeft de bouwnijverheid, die in 2022 een negatieve bijdrage had geleverd aan de bbp-groei (-0,1 procentpunt), deze in 2023 met 0,1 procentpunt ondersteund. Landbouw leverde geen bijdrage aan de economische groei in 2023, vergeleken met -0,1 procentpunt in 2022.
In het eerste kwartaal van 2024 groeide de economische activiteit met 1,3 % j-o-j, in hetzelfde tempo als in het tweede, derde en vierde kwartaal van 2023.
De activiteit in de winningsindustrie en de verwerkende industrie (met uitzondering van de bouw) bleef voor het vijfde opeenvolgende kwartaal dalen. Hierdoor daalde de bbp-groei in het eerste kwartaal van 2024 met 0,4 procentpunt, maar dit is nog steeds een verbetering ten opzichte van de bijdrage van -0,7 procentpunt in het voorgaande kwartaal.
De dienstensector droeg 1,5 procentpunt bij aan de bbp-groei in het eerste kwartaal van 2024, tegen 1,9 procentpunt in het voorgaande kwartaal. De dienstensector bleef de drijvende kracht achter de groei van het bbp in het eerste kwartaal van 2024.
De bouwsector van zijn kant liet voor het vijfde opeenvolgende kwartaal een toename van de activiteit optekenen. Net als in de voorgaande drie kwartalen droeg de bouw 0,1 procentpunt bij aan de groei van de economische activiteit in het eerste kwartaal van 2024.
Net als in het vierde kwartaal van 2023 zorgde de sterke groei van de activiteit in de landbouwsector in het eerste kwartaal van 2024 er bovendien voor dat deze sector, ondanks zijn kleine relatieve gewicht, 0,1 procentpunt bijdroeg aan de groei van het bbp.
Ondernemersvertrouwen
In 2023 verslechterde opnieuw het ondernemersvertrouwen in België, met een daling van 7,7 punten ten opzichte van 2022. Hiermee wordt de dalende trend van het ondernemersvertrouwen sinds de post-covid heropleving verdergezet voor alle sectoren, hoewel in verschillende mate. Het is echter de verwerkende nijverheid die de sterkste vertrouwensdaling in 2023 kende, wat te wijten was aan de verslechtering van de werkgelegenheidsvooruitzichten en een daling van de verwachte vraag.
In 2023 bleef het ondernemersvertrouwen bij alle vier de kwartalen in het rood in België. Terwijl het algemene vertrouwen licht verbeterde in de eerste twee kwartalen van 2023, daalde het opnieuw in de volgende twee kwartalen, tot -14,8 punten in het vierde kwartaal van 2023. Er is echter een lichte opleving van het vertrouwen in het eerste kwartaal van 2024 vergeleken met het vierde kwartaal van 2023, hoewel het nog steeds bijzonder laag is. Zoals gewoonlijk bleef het ondernemersvertrouwen in de diensten het grootst, met 1,9 punten in het tweede kwartaal van 2024, is dit aanzienlijk lager dan de score van 7,2 punten in het voorgaande kwartaal. In het tweede kwartaal van 2024 was het ondernemersvertrouwen veel lager in de handel (-19 punten, een daling met 3 punten ten opzichte van het vorige kwartaal) en de industrie (-14,1 punten), hoewel het enige verbetering laat zien met 4,1 punten hoger dan in het vorige kwartaal).
Industriële productie
De productie van de verwerkende nijverheid zonder de bouw (secties B+C+D) kende een lichte daling in 2022 (-0,7 %) maar bleef die toch nog op een hoog peil. De daling hield evenwel nog verder aan in 2023 en bereikte -7,3 % voor het hele jaar. Op jaarbasis daalde de productie in alle vier kwartalen van 2023. In het laatste kwartaal van 2023 daalde de productie in de verwerkende nijverheid, exclusief de bouw, met 9,9 % ten opzichte van hetzelfde kwartaal van het voorgaande jaar. De daling zette door in het eerste kwartaal van 2024 en kwam uit op -6%.
De productie in de verwerkende nijverheid (Sectie C) daalde ook in 2023 (-6,4 %). De productie zette de daling voort die in het eerste kwartaal van 2023 begon, met een daling van 4,1 % in het eerste kwartaal van 2024, na een daling van 9,2 % in het voorgaande kwartaal.
Na een opleving in 2021 kromp de productie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht (Sectie D) in 2022 met 4,8 % en in 2023 met 14,9%. De productie in deze sector bleef dalen in het eerste kwartaal van 2024 (-14,8 %) en noteerde daarmee de zesde opeenvolgende daling.
Tot slot trok ook de activiteit in de bouwsector (Sectie F) aan in 2021, zij het op bescheidener schaal. In tegenstelling tot de andere sectoren bleef de bouwproductie echter stijgen in 2022 (+1,5 %) en 2023 (+0,3 %). In het eerste kwartaal van 2024 groeide de bouwproductie met 2,8 % jaar-op-jaar.
Bezettingsgraad productiecapaciteit
De bezettingsgraad van de productiecapaciteit (PCU) van de verwerkende nijverheid schommelde doorheen de jaren. Er wordt een beduidende daling vastgesteld in 2020, wat verband houdt met de COVID-19-pandemie. In 2023 zakte de PCU van de totale verwerkende nijverheid door een nieuwe daling naar het laagste peil van de periode 2014-2023, meer bepaald 75,5 %.
De PCU van de voedingsindustrie vertoont een licht stijgende trend voor de periode 2014-2022. Die sector is onder de beschouwde sectoren de stabielste sector over de lange periode. In 2023 ging de PCU van de voedingssector er enigszins op vooruit ten opzichte van 2022, tot hetzelfde niveau als zijn gemiddelde over 9 jaar (2014-2022; 77,6 %)
De evolutie van de PCU van de textielindustrie was veel volatieler, met aanzienlijke schommelingen van het ene jaar tot het andere, maar met een neerwaartse trend. In 2023 nam de PCU van die sector opnieuw af om te zakken naar zijn laagste peil van de periode (63,4 %), waarbij hij zich steeds verder verwijderde van zijn gemiddelde over 9 jaar (2014-2022; 69,1 %). Die sector is samengesteld uit de textiel (C13) en de kleding (C14) die verschillen in hun activiteiten vertonen, zowel op sectorniveau als binnen de subsectoren die ze omvatten.
De PCU van de chemische industrie vervolgt zijn algemeen dalende trend voor de periode 2014-2022. In 2023 verslechterde de PCU van deze sector opnieuw, waarbij hij zich steeds verder verwijderde van zijn 9 jaargemiddelde (78,3 %), om uit te komen op 69,1 %.
Globaal genomen ligt de PCU van de technologische industrie ver boven die van de totale verwerkende nijverheid en van de andere hier besproken sectoren. Hij kent evenwel een licht dalend verloop. In 2023 vertoont de PCU van de technologische industrie een nieuwe krimp, waarmee hij zich nog verder van zijn 9 jaargemiddelde (80,4 %) verwijdert, om uit te komen op 78,2 %.
De bezettingsgraad in de verwerkende nijverheid daalde opnieuw in het eerste kwartaal van 2024, tot 73,8%. Dit is het laagste resultaat sinds het tweede kwartaal van 2020, of zelfs de hele observatieperiode als we de periode van de COVID-19 pandemie weglaten. Achter deze algemene ondermaatse prestaties gaan echter aanzienlijke verschillen tussen sectoren schuil.
Hoewel de textiel- en chemische industrie een stijging van hun PCU hebben gemeld, van 60,1% in het laatste kwartaal van 2023 tot 62 % in het eerste kwartaal van 2024 voor de eerstgenoemde en van 65,1 % tot 66,8 % voor de laatstgenoemde, zijn deze percentages nog steeds erg laag vergeleken met de percentages die zijn waargenomen tijdens de bestudeerde periode (2014-2024), en zelfs onder hun waarde tijdens de pandemie.
Een voorbeeld van stabiliteit: de voedingsindustrie zag een zeer lichte daling van haar PCU, van 76,2 % in het laatste kwartaal van 2023 naar 76,1 % in het eerste kwartaal van 2024. Hoewel de PCU van de voedingsindustrie afwijkt van zijn gemiddelde over 9 jaar, blijft het er het dichtste bij van alle hier onderzochte sectoren.
De situatie is zelfs anders in de technologische industrie. De bezettingsgraad in deze sector is sterk gedaald, van 79,3 % in het laatste kwartaal van 2023 tot 76,4 % in het eerste kwartaal van 2024. Met uitzondering van het eerste kwartaal van 2020 is dit de sterkste daling van deze bezettingsgraad in deze sector sinds 2014. De UCR verwijdert zich verder van zijn 9-jarig gemiddelde.
Oprichtingen en stopzettingen van ondernemingen
In 2023 was de bedrijvendemografie zwakker dan in 2022. Het aantal oprichtingen daalde met 9,5 %, terwijl het aantal stopzettingen met 12,5 % nam toe.
Met een netto saldo van 25.659 bedrijven in 2023, 23.137 minder dan in 2022, blijft het netto saldo van oprichtingen en opheffingen van bedrijven positief.
In het eerste kwartaal van 2024 werden 35.658 nieuwe bedrijven opgericht, 1.417 meer dan in het overeenkomstige kwartaal van 2023. Van deze nieuwe bedrijven was 89,1 % een eerste investering (waarvan 44,9 % particulieren en 44,2 % rechtspersonen) en 10,9 % een herinvestering (waarvan 9,3 % particulieren en 1,6 % rechtspersonen).
Daarnaast staakten 29.378 bedrijven hun activiteiten in het eerste kwartaal van 2024 (waarvan 69,5 % particulieren en 30,5 % rechtspersonen), dus 451 minde dan in het eerste kwartaal van 2023.
In het eerste kwartaal van 2024 is het saldo van starters en stopzettingen met 6.280 bedrijven echter positief. Het saldo lag toch 1.868 hoger dan in het overeenkomstige kwartaal van 2023 (+42,3 %).
Faillissementen
In 2023 werden er in totaal 10.243 faillissementen vastgesteld in België. Dat waren er 978 (+10,6 %) meer dan in 2022. De grootste procentuele stijger voor het aantal faillissementen in 2023 was in de bouwsector (F), dat 2.230 faillissementen liet optekenen. Dat zijn er 277 (+14,2 %) meer dan in 2022. De laagste stijger in procent was in de landbouw, bosbouw en visserij (A) met 3,8 %; goed voor een stijging van 80 naar 83 faillissementen. De dienstensector, de grootste sector van de economie, is ook de sector waarin het aantal faillissementen in 2023 het sterkste toenam in absolute zin (+654 faillissementen; +9,6 %).
In 2020 en 2021 waren er minder faillissementen dan in de jaren voordien en nadien, hierbij moet men rekening houden met de moratoria van overheidswege op de faillissementen, als respons op de covid-crisis.
Het totaal aantal faillissementen steeg van 2.544 in het eerste kwartaal van 2023 naar 2.842 in het vierde kwartaal van 2024. In het eerste kwartaal van 2024 bedroeg het totale aantal faillissementen 2.960, een stijging met 16,4 % j-o-j (d.w.z. 416 faillissementen meer dan in dezelfde periode van 2023). Alle sectoren volgden die trend. In het eerste kwartaal van 2024 blijft de dienstensector (G-T) de grootste sector van de economie, met de grootste absolute stijging van het aantal faillissementen op jaarbasis, met 291 meer faillissementen, gevolgd door de bouwsector (F), met 111 meer faillissementen op jaarbasis.
Tewerkstellingsgraad en werkloosheidsgraad
In 2023 vertonen alle tewerkstellings- en werkloosheidsindicatoren een gunstige evolutie vergeleken met het jaar ervoor. Met 66,6 % haalde de tewerkstellingsgraad in 2023 namelijk een piek over 10 jaar, een toename met 0,1 procentpunt ten opzichte van 2022. De werkloosheidsgraad van de jongeren bedroeg 16,1 % in 2023, een vermindering met 0,2 procentpunt ten opzichte van 2022. De totale werkloosheidsgraad (bruto gegevens) zakte daarnaast met 0,1 procentpunt naar 5,5 % in 2023.
De verbetering op jaarbasis van de totale werkloosheidsgraad die tijdens de laatste 3 kwartalen van 2023 werd waargenomen, kwam tot stilstand in het eerste kwartaal van 2024. De totale werkloosheid bedroeg 5,8 % in het eerste kwartaal van 2024, vergeleken met 5,7 % voor dezelfde periode in 2023, een stijging van 0,1 procentpunt. De jeugdwerkloosheidsgraad voor jongeren onder de 25 jaar zet de verslechtering (jaar-op-jaar) voort die in het vierde kwartaal van 2023 begon, met een stijging van 15,2% in het eerste kwartaal van 2023 naar 16,9% in het eerste kwartaal van 2024 (+1,7 procentpunt).
De jaar-op-jaar verbetering van de tewerkstellingsgraad die in het vierde kwartaal van 2023 werd waargenomen, kwam tot stilstand in het eerste kwartaal van 2024. De tewerkstellingsgraad bedroeg 66,2 % in het eerste kwartaal van 2024, vergeleken met 66,6% in dezelfde periode van 2023, een daling van 0,4 procentpunten.
Niet-werkende werkzoekenden
In 2023 kwam een einde aan twee jarenlang gunstige evolutie van het aantal niet-werkende werkzoekenden (NWWZ), met een stijging van 7,8 % naar 488.858. Hetzelfde geldt voor de NWWZ onder de 25 jaar, waarvan het aantal met 9,7 % gestegen is naar 85.157.
Die ongunstige trend zette zich voor beide indicatoren in de eerste twee kwartalen van 2024 op jaarbasis voort. Het aantal niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) steeg met 8,5 % jaar-op-jaar in het tweede kwartaal van 2024, tot 505.754 eenheden. Het aantal niet-werkende werkzoekenden jonger dan 25 jaar steeg met 7,1 % jaar-op-jaar tot 81.634 eenheden.
Buitenlandse handel
Volgens het nationaal concept verzwakte de buitenlandse handel in 2023, na in 2022 een bijzonder hoog niveau te hebben bereikt. De uitvoer van goederen daalde met 17,4 % en de invoer met 12,7 %, tot respectievelijk 364 miljard euro en 384,9 miljard euro. Die verslechtering heeft geleid tot een sterke verslechtering van de handelsbalans in 2023, die het breedste tekort in ten minste tien jaar bereikt. Terwijl de handelsbalans in 2022 nog een tekort van 584 miljoen euro vertoonde, verslechterde dit in 2023 naar 20,9 miljard euro.
De totale uitvoer van goederen in waarde daalde in het eerste kwartaal van 2024 met 8,7 % ten opzichte van dezelfde periode in 2023 en bedroeg 90,7 miljard euro, tegenover 99,4 miljard euro in het eerste kwartaal van 2023. De uitvoer nam ook voor het vijfde achtereenvolgende kwartaal af, met een daling in elk kwartaal sinds 2023. Die daling is toe te schrijven aan zowel de uitvoer binnen de EU27, die met 10,2 % in het eerste kwartaal van 2024 op jaarbasis verminderde, als de uitvoer buiten de EU27, die in dezelfde periode met 6,1 % daalde.
De Belgische invoer van goederen in waarde vertoonde ook in het eerste kwartaal van 2024 een neerwaartse trend op jaarbasis, met een daling van 13,3 %. Ze bedroeg daarmee 90,1 miljard euro, tegenover 103,9 miljard euro een jaar eerder. Dit is de vierde opeenvolgende daling van de totale invoer van goederen. Terwijl de invoer buiten de EU27 in het eerste kwartaal van 2024 met 27,1 % op jaarbasis nam af, daalde de invoer binnen de EU27 minder sterk met ongeveer 5,1 %.
Dat resulteerde in een overschot op de handelsbalans in het eerste kwartaal van 2024 (+0,6 miljard euro). Dat is een verbetering ten opzichte van het saldo van het vorige kwartaal (- 2,8 miljard euro), en ten opzichte van het saldo van het overeenkomstige kwartaal van 2023 (-4,5 miljard euro).
Inflatie
Na een sterke verzwakking in de loop van 2023 en een negatieve inflatie in het laatste kwartaal van 2023, begon de inflatie, gemeten aan de hand van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP), in 2024 weer te stijgen en versnelde zelfs in het tweede kwartaal van 2024 tot 5,1%.
De inflatie van niet-bewerkte levensmiddelen bleef eveneens verder vertragen in de loop van 2023 en de eerste helft van 2024, van 16,7 % in het eerste kwartaal van 2023 naar 1,3 % in het tweede kwartaal van 2024. Hoewel die een bescheiden aandeel in de consumptiekorf hebben, lag hun bijdrage tot de totale inflatie van het tweede kwartaal van 2024 bij 0,1 procentpunt.
Ook de inflatie van de bewerkte levensmiddelen vertraagde, van een stijging met 17 % in het eerste kwartaal van 2023 tot 4,6 % in het tweede kwartaal van 2024, waardoor ze met 0,8 procentpunt bijdroeg tot de totale inflatie van dit kwartaal.
Na 8 kwartalen van opeenvolgende versnellingen van de inflatie kenden de diensten een eerste vertraging van de inflatie in het vierde kwartaal van 2023 en is sindsdien blijven vertragen tot 4,4 % in het tweede kwartaal van 2024. De diensten droegen aldus 1,9 procentpunt bij aan de totale inflatie in het tweede kwartaal van 2024.
De inflatie in de vierde productgroep, die van de niet-energetische industriële producten, vertraagde ook gedurende 2023 en daalde van 6,8 % in het eerste kwartaal van 2023 tot 1,3 % in het tweede kwartaal van 2024. Hierdoor daalde de bijdrage van deze productgroep aan de totale inflatie van 1,8 procentpunt in het eerste kwartaal van 2023 tot 0,3 procentpunt in het tweede kwartaal van 2024.
Na een piek van 65,9 % in het eerste kwartaal van 2022 kende de categorie van energieproducten een vertraging van haar inflatie in de loop van de volgende kwartalen, om dat in de negatieve zone te belangen in 2023. Terwijl de inflatie van energieproducten in het eerste kwartaal van 2024 nog negatief was, trok deze in het tweede kwartaal weer aan tot 20,9 %. Energieproducten leveren dus opnieuw een positieve bijdrage aan de totale inflatie (+2 procentpunten), waardoor de inflatoire druk van de andere productcategorieën wordt versterkt. Zonder de energieproducten zou de inflatie van het eerste kwartaal van 2024 3,1 % bedragen hebben in plaats van 5,1 %.