Table of Contents

    Efficiënt gebruik van hulpbronnen is het basisprincipe dat ten grondslag ligt aan de hele strategie van de circulaire economie en het is fundamenteel voor een groene groei. Door minder hulpbronnen te gebruiken, op een efficiëntere manier, kan België zijn concurrentievoordeel behouden, groene groei en duurzame banen creëren en het milieu beter beschermen.

    Milieu-indicatoren

    Een efficiënter gebruik van onze beschikbare hulpbronnen is de sleutel tot "meer met minder" en tot het leveren van meer waarde met minder input. Maar onze voorraad hulpbronnen is niet oneindig, en onze natuurlijke hulpbronnen worden als maar meer uitgeput.

    Om bij te dragen aan de milieudimensie van de wereldwijde “Sustainable Development Goals” (SDGs) analyseert de dienst Concurrentievermogen van de FOD Economie de manier waarop België omgaat met de beschikbare hulpbronnen aan de hand van enkele indicatoren:

    • grondstofproductiviteit,
    • waterschaarste,
    • energieproductiviteit,
    • de uitstoot van broeikasgassen,
    • circulariteitsgraad.

    Grondstofproductiviteit

    Om zich een beeld te kunnen vormen over de grondstofefficiëntie van een land vertrouwt men als maatstaf zich op de grondstofproductiviteit. Hoe efficiënt gebruikt een land zijn beschikbare grondstoffen om producten te produceren en diensten aan te bieden? Om dat te berekenen deelt men het bruto binnenlands product (bbp) door het binnenlands grondstofverbruik (ofwel Domestic Material Consumption-DMC).

    Het DMC meet de totale hoeveelheid materialen die rechtstreeks door een economie worden gebruikt in kilogram. Het wordt gedefinieerd als de jaarlijkse hoeveelheid grondstoffen die aan het binnenland van de betrokken economie worden onttrokken.

    Als het bbp sneller zou groeien dan het verbruik van de hulpbronnen, zou dat betekenen dat de productiviteit van de grondstoffen verbetert wat duidt op een economie die meer welvaart creëert zonder een evenredige toename van het verbruik van hulpbronnen nodig te hebben.

    Normaliter verbruiken, op exportgerichte, industriële economieën meer hulpbronnen omdat ze grote hoeveelheden grondstoffen invoeren die dan later weer als afgewerkte producten worden uitgevoerd. Economieën die de transitie maken naar een meer circulair model met minder materiaalverbruik zouden de afhankelijkheid van schaarse grondstoffen verminderen en hun concurrentievermogen verbeteren.

    Vergelijking van de productiviteit van hulpbronnen in België en de EU-landen

    Om de productiviteit van de hulpbronnen van verschillende landen te vergelijken in eenzelfde jaar wordt het bbp in koopkrachtpariteit (PPS) uitgedrukt (zie het eerste tabblad van de infografiek “Indicatoren voor een circulaire economie”).

    In 2022 bedroeg het gemiddelde cijfer voor de Europese Unie (EU27) zo’n 2,50 PPS/kg. De best presterende landen zijn Nederland, Luxemburg, Italië, Ierland en Spanje (allemaal hebben ze waarden tussen 4,63 PPS/kg en 3,37 PPS/kg).

    België hinkt met een cijfer van 3,25 PPS/kg zeker niet achterop en blijft hierbij voor buurlanden Frankrijk en  Duitsland en het EU-gemiddelde.

    De goede prestaties van enkele toplanden kunnen gedeeltelijk worden toegeschreven aan het feit dat hun economieën worden gedomineerd door dienstensectoren (bv. financiële diensten, toerisme, kunst en recreatie, gezondheidszorg en openbaar bestuur), die als gevolg minder binnenlandse grondstoffen verbruiken.

    Lidstaten met een lager bbp en een grote industriële en primaire ontginningssector (bv. bosbouw en mijnbouw) zijn minder grondstofefficiënt en scoren dus lager. Dat zijn over het algemeen lidstaten aan de rand van het continent, in Noord-, Oost- en Zuid-Europa.

    Duurzame waterschaarste

    Water speelt als hulpbron een centrale rol in de werking van onze biosfeer en bij de ondersteuning van al het leven. Niet alleen wordt water gebruikt voor te drinken, te koken en zich te wassen, het is ook een essentiële hulpbron voor vele economische sectoren:

    • de energiesector,
    • de chemische industrie,
    • de mijnbouw en industriële sectoren
    • maar ook landbouw-,
    • papier,
    • voedsel- en drankensector.

    Water is echter een eindige hulpbron en in sommige Europese landen is de beschikbaarheid ervan eerder beperkt en staan de bestaande bronnen onder aanzienlijke druk met de klimaatverandering.

    Waterontrekkingsindex plus (WEI+) van België en EU-landen

    De “wateronttrekkingsindex-plus” (WEI+) is een maatstaf ontwikkeld door de European Environment Agency (EEA) en meet de waterschaarste van een land als de gemiddelde onttrekking (vraag) naar zoet water gedeeld door het langetermijngemiddelde van de zoetwatervoorraden (aanbod). De WEI+ houdt echter rekening met de terugvloeiing van het watergebruik en dus met de netto wateronttrekking (netto vraag). Met andere woorden kwantificeert de WEI+ hoeveel water wordt onttrokken en hoeveel water na gebruik in het milieu terugvloeit.

    Om SDG 6 voor schoon water en sanitair tegen 2030 te realiseren, moet dat cijfer lager blijven dan 20 %. Waarden boven dat aandeel worden aanzien als duurzame waterschaarste.

    In 2019 zijn Cyprus en Malta de lidstaten met de hoogste WEI+ (resp. 113 % en 29,6 %), het zijn eilanden met een warm en droog klimaat, weinig natuurlijke waterbronnen en een grote afhankelijkheid voor regenval. De top-drie landen met de beste WEI+ scores in 2019 zijn aflopend:

    • Oostenrijk (0,14 %),
    • Kroatië (0,17 %),
    • Zweden (0,22 %).

    Het Europees gemiddelde situeert zich op 3,6 %.

    België scoort minder goed dan het Europees gemiddelde maar bevindt zich met 5,8 % ruimschoots onder de SDG 6 doelstelling (zie eerder).

    Ook onze buurlanden Nederland (4,8 %), Frankrijk (2,8 %) en Duitsland (2,6 %) voldoen aan de doelstelling.

    Belangrijke factoren die waterschaarste in de hand kunnen werken in België, en meer bepaald in Vlaanderen en Brussel, zijn de grote bevolkingsdichtheid, ongunstige ruimtelijke ordening en het lage recyclageniveau van ons afvalwater.

    Energieproductiviteit

    In de afgelopen decennia is de EU productiever geworden in termen van energieverbruik, d.w.z. dat de Europese economie sneller is gegroeid dan het energieverbruik. Duurzame economische praktijken liggen hiervan aan de basis.

    Hoe energie-efficiënt een land is wordt berekend door de energieproductiviteit. Door middel van het bbp (in PPS) te delen door de bruto beschikbare energie (kilogram olie equivalent) bekomt men in een gegeven jaar een proxycijfer voor efficiëntie. Die indicator wordt hoofdzakelijk gebruikt door de Europese Commissie (EC) om de vooruitgang te monitoren van SDG 7 voor betaalbare en duurzame energie. Die SDG werd opgenomen als prioriteit door de EC bij de "European Green Deal" om tegen 2050 van Europa een volledig klimaatneutraal continent te maken.

    Energieproductiviteit is een maatstaf voor het economische voordeel dat we krijgen van elke eenheid energie die we verbruiken. Voor 2022 zien we dat België nog tekortkomt en samen met Nederland en Frankrijk onder het EU-gemiddelde zitten:

    • BE: 8,3 PPS/kgoe;
    • NL: 10,4 PPS/kgoe;
    • FR: 11,1 PPS/kgoe;
    • EU27: 11,4 PPS/kgoe.

    Het Belgische energieproductiviteitscijfer evolueert positief (+1,2 PPS/kgoe in vergelijking met 2021) maar in vergelijking met andere landen en het EU-gemiddelde (+1,4 PPS/kgoe) minder sterk. Het gemiddelde wordt echter zwaar beïnvloed door Ierland dat, vanwege het lage energieverbruik per capita, met 28,6 PPS/kgoe de ranglijst nog steeds aanvoert in 2022. Van onze buurlanden zit alleen Duitsland boven het EU-gemiddelde met 12,2 PPS/kgoe.

    België (in kettingeuro’s 7,2 €/kgoe) presteert voorlopig nog ondermaats en het moet zijn energieproductiviteit verhogen naar 11,2 €/kgoe om SDG 7 tegen 2030 te realiseren.

    Broeikasgasuitstoot

    Het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen is een belangrijk onderdeel om de gevolgen van de klimaatverandering te verzachten. In 2020 heeft de EU voor 2030 een nieuwe doelstelling vooropgesteld om de (binnenlandse) broeikasgasemissies met 55 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Dat is een sterk signaal aan de overheid en bedrijven om verdere investeringen en inspanningen te blijven aanmoedigen en ondernemen.

    In 2021 bedroeg de uitstoot van broeikasgassen in België zo’n 115.527 duizend ton CO2-equivalent. Die indicator toont de door de mens veroorzaakte emissies van zes broeikasgassen zoals gedefinieerd in het Protocol van Kyoto. Dat cijfer omvat alleen emissies die binnen de nationale grenzen geproduceerd zijn en bevat zodoende geen geïmporteerde emissies die ontstaan zijn uit buitenlandse productie.

    Emissies van de internationale luchtvaart zijn ook opgenomen. Om de duurzame-ontwikkelingsdoelstelling tegen 2030 te realiseren, moet dat cijfer dalen met 55 % tussen 1990 en 2030. Volgens de projecties van het Belgisch geïntegreerd nationaal Energie- en Klimaatplan 2021-2030 en het Federaal Planbureau (FPB) zal dat doel niet bereikt worden. Momenteel werkt de federale regering (op vraag van de EU) aan bijkomende acties in het Nationaal Energie- en Klimaatplan om België terug op koers te zetten om het de doelstellingen te behalen.

    Vergelijking van de broeikasgasemissies in België en de EU-landen

    Om internationale vergelijking mogelijk te maken wordt er gekeken naar de uitstoot van broeikasgassen per capita aangezien de grootte van een economie sterk positief gecorreleerd is met de CO2-uitstoot.

    Daar we de minste uitstoot hebben in absolute cijfers van onze buurlanden, hebben we de tweede grootste relatieve uitstoot (per capita), zo’n 9,9 duizend ton CO2-equivalent. Dat komt overeen met een stijging van de broeikasgasuitstoot van ongeveer 4 % ten opzichte van 2020. België volgt hierbij de algemene trend die zichtbaar is in Europe voor het jaar 2021. Onze buurlanden tonen eveneens stijgingen van de broeikasgasuitstoot per capita.

    In een ranking van 30 Europese landen (zie het vierde tabblad van de infografiek “Indicatoren voor een circulaire economie”), staat België slechts gerangschikt als 22e, onder Duitsland (21e) maar wel boven Nederland (25e). Frankrijk doet beter dan 67 % van de overige landen op plaats 10. IJsland is het slechtst presterende land met 38,9 duizend ton CO2-equivalent per capita. Vooral Zweden onderscheidt zich als best presterende land in Europa. Dat is te danken aan het gebruik van minder koolstof intensieve energiebronnen zoals waterkracht, biomassa en aardgas.

    Circulariteitsgraad

    De circulariteitsgraad van het materiaalgebruik, ook wel bekend als de CMUR (circular material use rate), geeft de circulariteit van materialen in een economie weer. In het geval van België verwijst het naar het aandeel van de totale hoeveelheid gebruikte materialen dat bestaat uit gerecycleerd afval. Een verhoging van de CMUR - hetzij door verhoging van de hoeveelheid gerecycleerd afval, hetzij door verlaging van de hoeveelheid gebruikt materiaal – vermindert zo de druk op natuurlijke hulpbronnen en bijgevolg de gevolgen voor het milieu en het klimaat.

    Bovendien zou een vermindering van de afhankelijkheid voor primaire hulpbronnen, meer bepaald van ingevoerde materialen, de strategische autonomie vergroten, aangezien men dan beter in staat zou zijn om in eigen behoeften te voorzien.

    In 2020 zette de EU zichzelf als doel om tegen het begin van volgend decennium de CMUR te verdubbelen. Als de doelstelling van een verdubbeling van het CMUR wordt gehaald, betekent dit een stijging van 11,5 % in 2022 naar 23,4 % in 2030. Meer recyclage in combinatie met minder materiaalgebruik zou nodig zijn voor de EU om dit doel te behalen.

    In Europa zien we dat de percentages tussen landen sterk uiteenlopen. Variërend van 27,5 % (in Nederland) tot 0,6 % (in Finland) in 2022. Met een graad van 22,2 % staat België op de tweede plaats in de Europese Unie en moet enkel Nederland laten voorgaan. Dat betekent dat van alle materialen die in de Belgische economie gebruikt zijn, 22,2 % gerecycled afval was. België is zodus goed op weg om de EU-doelstelling te halen voor 2030.

    Ten opzichte van 2021 ondervindt België echter een daling van 1,5 procentpunt. Frankrijk, dat op plaats drie staat, is hierbij wat dichter gekomen (2021: 18,7 %; 2022: 19,3 %).

    Laatst bijgewerkt
    9 april 2024