Table of Contents

    Verdere vertraging van het bbp in 2023 na de opleving van 2021

    Na een gemiddelde groei van 1,8 % tussen 2015 en 2019 en een krimp van 5,3 % in 2020 door de grote internationale volksgezondheidscrisis, trekt de Belgische bbp-groei aan tot 6,9 % in 2021 en daalt daarna tot 3 % in 2022 en 1,4 % in 2023.

    In 2021 is de heropleving van de Belgische economische activiteit (+6,9 %) krachtiger gebleken dan die van de eurozone (+5,9 %) en van de drie buurlanden: Nederland (+6,2 %), Duitsland (3,2 %) en Frankrijk (+6,4 %). In het tweede kwartaal van 2021 heeft Nederland het niveau van vóór de crisis van COVID-19 reeds overtroffen, opgevolgd door België in het derde kwartaal, door Frankrijk in het vierde kwartaal van 2021 en ten slotte in het eerste kwartaal van 2022 door Duitsland.

    In de loop van alle vier de kwartalen van 2022 ging onze economische bedrijvigheid evenwel gebukt onder:

    • de verstoringen van het energieaanbod door de oorlog in Oekraïne;
    • het trage herstel van de wereldwijde toeleveringsketens;
    • de hoge vlucht van de inflatie;
    • de gestegen productiekosten.

    Over heel 2022 lag de groei van de Belgische economie (+3 %) hoger dan die van Duitsland (+1,8 %) en Frankrijk (+2,5 %), maar lager dan die van Nederland (+4,3 %) en de eurozone (+3,4 %).In de loop van 2023 was de gemiddelde bbp-groei in België (+1,4 %) overigens sterker dan in Frankrijk (+0,7 %), Nederland (+0,1 %),  Duitsland (-0,2 %) en de eurozone (+0,4 %).

    In het eerste kwartaal van 2024 blijft de Belgische bbp-groei (+1,3 % jaar-op-jaar) dynamischer dan die van de eurozone (+0,4 %), Frankrijk (+1,1 %), Duitsland (-0,2 %) en Nederland (-0,5 %).

    Uitgaven: verdere verzwakking van de economische activiteit

    In 2023 zwakte de Belgische bbp-groei enigszins af over de kwartalen heen, met een daling van 1,6 % jaar-op-jaar in het eerste kwartaal tot 1,4 % in het derde, alvorens te stijgen tot 1,3 % in het vierde kwartaal. Die verzwakking van de groei is voornamelijk te wijten aan de daling van de binnenlandse vraag, die 0,1 procentpunt bijdroeg in het vierde kwartaal tegenover 3,1 procentpunt in het eerste kwartaal.

    Globaal gezien groeide het Belgische bbp in 2023 met 1,4 % en dat vooral dankzij de bijdrage van de bruto binnenlandse kapitaalvorming (0,9procentpunt), gevolgd door de uitgaven van de particuliere consumptie (0,7 procentpunt) en een kleine positieve bijdrage van de overheidsconsumptie-uitgaven (0,4 procentpunt). De netto-uitvoer deed de groei op zijn beurt met 0,6 procentpunt dalen als gevolg van de groeivertraging in de wereldeconomie. Die verzwakking is deels het gevolg van renteverhogingen door verschillende centrale banken en aanhoudende geopolitieke spanningen (met name de oorlog in Oekraïne).

    In 2023 is de jaarlijkse groei in België (+1,4 %) hoger dan in Frankrijk (+0,7 %), Nederland (+0,1 %) en Duitsland (-0,2 %).

    Een vergelijkende analyse van de drijvende krachten achter de groei toont aan dat de economische activiteit in Frankrijk en Duitsland werd ondersteund door de buitenlandse handel, terwijl de investeringen de groei in België stimuleerden en de bijdrage van de particuliere consumptieve bestedingen bijzonder uitgesproken was in Nederland.

    In het geval van Nederland waren de bruto binnenlandse kapitaalvorming  (-1,3 procentpunt) en netto-uitvoer (-2,0 procentpunt) grotendeels verantwoordelijk voor de daling van het bbp, ondanks de positieve bijdragen van de particuliere en publieke consumptieve bestedingen (+3,0 en +0,4 procentpunt).

    In Duitsland daarentegen lag de negatieve bijdrage van de binnenlandse vraag (-2,8 procentpunt) en de positieve maar zwakkere bijdrage van de netto-uitvoer (+2,5 procentpunt) aan de basis van de daling van de economische activiteit.

    In 2022 weerspiegelen de investeringen per activacategorie een daling van 1,2 % op jaarbasis in de uitgaven voor materiële activa, vergeleken met een stijging van 3,6 % voor intellectuele-eigendomsrechten (inclusief 4,3 % voor O&O). Op lange termijn hebben de investeringen in immateriële activa iets van hun dynamiek verloren, met een gemiddelde stijging van 4,3 % per jaar tussen 2010 en 2014, tegenover 2,4 % tussen 2015 en 2019. Investeringen in materiële activa daarentegen hebben dan weer aan kracht gewonnen, met een gemiddelde jaarlijkse groei van 3,7 % tussen 2015 en 2019, vergeleken met 1,7 % tussen 2010 en 2014. Het is echter belangrijk om te onthouden dat ten tijde van de gezondheidscrisis in 2020, terwijl de totale investeringen (-5,2 %) en de investeringen in materiële activa (-6,7 %) daalden, de investeringen in immateriële activa, waaronder O&O, stegen met respectievelijk 0,9 % en 2,4 %.

    De uitsplitsing van de totale investeringen (tegen constante prijzen) in 2022 naar de institutionele sector toont het overwicht aan in de sector van de niet-financiële vennootschappen (S.11) met 61,5 %, gevolgd door huishoudens (S.14) (22,8 %), overheid (S.13) (11,4 %), financiële instellingen (S.12) (4,0 %) en tot slot instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (S.15) (0,3 %).

    De totale investeringen zijn in 2022 gestagneerd ten opzichte van 2021, een situatie die kan worden toegeschreven aan de daling van de investeringen in bepaalde sectoren (voeding, textiel, chemie, handel, vervoer en opslag, hotels en restaurants, enz.), vergeleken met de groei in andere (farmaceutische industrie, metaalindustrie, IT-producten, elektrische producten, telecommunicatie, enz.)

    Productie: diensten als motor van de economische bedrijvigheid

    In 2023 hadden de diensten in alle onderzochte landen (behalve Duitsland) en in de eurozone de grootste positieve impact op het bbp.

    In België waren vooral de diensten goed voor 1,7 procentpunt (pp) van de bbp-groei van 1,4 %.

    De volgende diensten dragen daar het meeste toe bij:

    • vastgoedactiviteiten (met 0,5 pp)
    • groot- en kleinhandel, vervoer, horeca (met 0,4 pp)
    • informatie en communicatie (met 0,3 pp)

    De bouwnijverheid leverde een bescheidener bijdrage (+0,1 pp), terwijl de industriële sector, geconfronteerd met een zwakke buitenlandse vraag, een negatieve impact had op de economische activiteit (-0,5 pp).

    In Nederland droeg de dienstensector 0,60 pp bij aan de groei van 0,1 % van het bbp, terwijl de industrie een negatieve bijdrage leverde van -0,52 pp. In Frankrijk droeg de dienstensector 0,65 procentpunt bij aan de groei van 0,7 % van het bbp, tegenover 0,05 procentpunt voor de rest van de economie.

    De daling van het bbp in Duitsland (-0,3 %) was te wijten aan de negatieve bijdragen van de industrie (-0,4 pp), de bouwnijverheid (-0,01 pp) en de productgebonden belastingen min subsidies (-0,23 pp), in combinatie met de positieve maar kleinere bijdragen van de dienstensector (0,33 pp) en de landbouw (0,01 pp).

    Inkomsten: overwicht van de werknemersbezoldiging

    De bezoldiging van werknemers (D1) vormt het overwegende deel van het bruto binnenlands inkomen en schommelt naargelang de jaren tussen 48 en 50 %. Het bruto exploitatieoverschot en bruto gemengd inkomen varieert tussen 40 en 42 %, terwijl het aandeel van de belastingen op de productie en de invoer ongeveer 8 tot 10 % van het bruto binnenlands inkomen uitmaakt.

    Margevoet

    De margevoet, gedefinieerd als de verhouding tussen het bruto exploitatieoverschot en de bruto toegevoegde waarde, kende een stijging in België tussen 2015 en 2021 (zie alle NACE-activiteiten van de tabel hierna). Dat profiel weerspiegelt de groei van de middelen die de Belgische ondernemingen vrijmaken louter dankzij hun bedrijfscycli, die de herleving van de investeringen kunnen bevorderen.

    De resultaten van de niet-financiële vennootschappen sinds het eerste kwartaal van 2019, die gepubliceerd werden door het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) en de Nationale Bank van België (NBB) (Niet-financiële rekeningen van de institutionele sectoren – tweede kwartaal 2022) tonen aan dat de stijging van de margevoet zich niet noodzakelijk vertaalt in een opleving van de investeringen. Tussen het tweede kwartaal van 2021 en het tweede kwartaal van 2022 gaat de groei van de margevoet van de niet-financiële vennootschappen gepaard met een geleidelijke afname van hun investeringsgraad.

    De algemene margevoet van België, die sinds 2014 is gestegen door een snellere groei van het bruto exploitatieoverschot ten opzichte van de toegevoegde waarde, bleef tot 2017 lager dan die van de eurozone en Nederland. Vanaf 2018  overschreed de margevoet echter die van de eurozone en haalde het  in 2020 die van Nederland in. In 2021 en 2022 lag het dicht bij, maar iets onder dat van Nederland. Van de drie buurlanden heeft Frankrijk historisch gezien de laagste marges. In 2022 was er een kloof van 5,5 procentpunt tussen de Belgische en de Duitse rente.

    Margepercentage van de sectoren

    Tussen 2021 en 2022 zagen de meeste sectoren hun marge dalen. De verwerkende industrie daarentegen groeide, met een marge in 2022 die boven het nationale gemiddelde ligt.

    De volgende sectoren leggen groeicijfers voor:

    • landbouw, bosbouw en visvangst
    • vastgoedactiviteiten
    • productie en distributie van gas en elektriciteit …
    • farmaceutische industrie
    • financiële activiteiten en verzekeringen
    • specialistische, wetenschappelijke en technische activiteiten

    Bbp per inwoner

    Onder de lidstaten van de Europese Economische Ruimte hebben Luxemburg, Noorwegen en Ierland het hoogste bbp per capita van de bevolking. Een aanzienlijk verschil in bbp scheidt hen van de andere landen, met 41.080 euro in 2023 tussen Luxemburg en Nederland (4e in de ranglijst), 30.512 euro tussen Ierland en Nederland en 28.021 euro tussen Noorwegen en Nederland.

    Acht landen (waaronder België en Duitsland) hebben een bbp per capita van de bevolking tussen 40.000 en 50.000 euro. Frankrijk behoort tot de groep landen met een bbp per capita van de bevolking tussen 30.000 en 40.000 euro. Nederland staat op de 4e plaats, België op de 8e, net voor Zweden (9e) en Duitsland (10e). Frankrijk staat op de 13e plaats, net achter Malta.

    Van onze buurlanden was Nederland het meest dynamisch op lange termijn (2014-2023), met een gemiddelde jaarlijkse groei van 1,3 %, tegenover 1,1 % voor België, 0,7 % voor Frankrijk en 0,5 % voor Duitsland.

    Op kortere termijn was het bbp per inwoner in België en de buurlanden het meest dynamisch tussen 2013 en 2017, alvorens te vertragen tussen 2019 en 2023. Het post-COVID-19 inhaaleffect is het duidelijkst tussen 2020 en 2021 in België (+6,5 %), gevolgd door Frankrijk (+6,1 %), Nederland (+5,6,%) en ten slotte Duitsland (+3,1 %). Daarna verzwakte de jaarlijkse groei in België en de buurlanden in 2022 en 2023.

    Wat de andere EU-landen betreft, is Ierland het enige land met een hoog positief groeipercentage (+5,5 %) tijdens de COVID-19-crisisperiode (2020), met de hoogste gemiddelde groei van het bbp per capita van de bevolking op lange termijn.

    Laatst bijgewerkt
    19 juli 2024