Table of Contents
Bijna alle Belgische ondernemingen zijn kmo’s in de betekenis die de Europese Commissie eraan geeft. Het ondernemerschap, dat wil zeggen de wens om te ondernemen, is van fundamenteel belang voor de economie, en dus voor het concurrentievermogen van ons land. Een demografie van gezonde ondernemingen alsmede een sterke dynamiek zijn dragers van productiviteitswinst en concurrentievermogen.
Groei van de ondernemingspopulatie, vooral die zonder personeel
De gegevens van de structurele ondernemingsstatistieken (SBS) omvatten de industrie en de marktdiensten zonder holdingactiviteiten.
In 2020 waren er 716.313 ondernemingen actief in België, dat zijn er 2,5 % meer dan het jaar ervoor. België staat 12e gerangschikt onder de grootste ondernemingspopulaties van de Europese Unie. Frankrijk nam de 1e plaats in met 4,5 miljoen ondernemingen, voor Duitsland (4e) met zijn 2,6 miljoen ondernemingen, en Nederland met 1,4 miljoen ondernemingen op de 6e plaats. Italië en Spanje met respectievelijk 3,8 miljoen en 3,1 miljoen ondernemingen vervolledigen de top 3 in 2020.
De meeste Belgische ondernemingen hebben geen enkele werknemer. Die ondernemingen hebben een geringere neiging tot groei en zouden dus minder bijdragen tot de productiviteit, zoals de Nationale Raad voor de Productiviteit dit stelde in zijn Jaarverslag 2021. Het deel ondernemingen zonder werknemer in het totale aantal ondernemingen is in België doorheen de jaren toegenomen en bedroeg 74,1 % in 2020. Die stijging deed zich ook voor in Frankrijk en in Nederland. In Duitsland nam de populatie ondernemingen zonder werknemer af, van 53,3 % in 2010 (toen reeds een lager cijfer dan in de andere bestudeerde landen) naar 36,6 % in 2020. België heeft in verhouding een grotere populatie van ondernemingen met 1 tot 9 werknemers dan Frankrijk of Nederland, waarbij dit bijna een onderneming op twee is in Duitsland. Nederland heeft daarentegen in verhouding meer ondernemingen met meer dan tien werknemers dan ons land en Frankrijk. Duitsland heeft een groot aandeel ondernemingen met 10 werknemers en meer.
Algemeen stellen de ondernemingen van 10 werknemers en meer ongeveer 65-70 % van de werkzame personen in de verschillende beschouwde economieën tewerk, die met 1 tot 9 werknemers bij benadering 20 %, en tot slot is dat ongeveer 10 % voor de ondernemingen zonder werknemers.
Terwijl de Duitse ondernemingspopulatie sinds 2010 gedaald is (jaarlijks gemiddeld -1,3 %), is die gestegen in België (1,8 %), in Nederland (3,6 %) en in Frankrijk (4,3 %) tot 2020. In 2020, het jaar van de pandemie, versnelde de afname van de Duitse ondernemingspopulatie, terwijl de andere landen een groei kenden op jaarbasis, ondanks de uitzonderlijke economische omstandigheden. De wijziging van de totale populatie werd voornamelijk beïnvloed door de populatie van ondernemingen zonder personeel.
Een zwakke ondernemingsdynamiek
Weinig oprichtingen en uittredingen van ondernemingen
Aan de hand van het vernieuwingspercentage kan men de ondernemingsdynamiek binnen een economie evalueren. Dat cijfer is de optelsom van het percentage oprichtingen en uittredingen. Hoe hoger deze cijfers, hoe dynamischer de vernieuwing. De ondernemingsdynamiek is van fundamenteel belang voor een economie, want ze maakt een reallocatie van grondstoffen mogelijk van minder goed presterende ondernemingen die verdwijnen naar beter presterende ondernemingen, met als resultaat een hogere productiviteit en een betere werking van de economie. Zowel in het Jaarverslag 2021 van de NRP als in een studie van het Federaal Planbureau wordt gewezen op de geringe Belgische ondernemingsdynamiek als een mogelijke factor in de vertraging van de productiviteitsgroei die ons land de laatste jaren kent.
Voor alle ondernemingen samen ongeacht hun grootte stond België in 2020 op de 24e plaats in de EU qua vernieuwingspercentage, met 10,12. Nederland was 15e (17,79), Duitsland 16e (16,63) en Frankrijk 20e (15,18). De beste prestaties op het vlak van dynamiek vindt men in de Oost-Europese landen, zoals Litouwen (1e), Bulgarije (3e) en Portugal (2e). Enkel Oostenrijk en Ierland haalden in 2020 een slechter vernieuwingspercentage dan België.
De Belgische ondernemingsdynamiek blijft gering, ongeacht de grootte van de ondernemingen. Ze was evenwel in 2020 beter dan die van Frankrijk en van Nederland voor alle klassen van ondernemingen met personeel. Duitsland is dynamischer voor elke klasse, hoewel het Belgische vernieuwingspercentage dicht bij het Duitse cijfer aanleunt voor ondernemingen met 5 à 9 werknemers.
Globaal wordt het Belgische vernieuwingspercentage sterker geschraagd door het percentage oprichtingen dan door het percentage verdwijningen, hetgeen ook geldt voor Frankrijk en Nederland. In Duitsland krimpt de ondernemingspopulatie, terwijl de uittredingsgraad sterker doorweegt.
De zwakke Belgische ondernemingsdynamiek stelt men zowel in de economie als geheel vast als in de verschillende bedrijfstakken. Bekijkt men alle grootteklassen samen, dan zijn er slechts drie Belgische bedrijfstakken die niet het laagste vernieuwingspercentage hebben ten opzichte van de buurlanden:
- de mijnbouw (8,23 % tegenover 5,20 % in Frankrijk),
- de productie en distributie van gas, elektriciteit, en stoom (10,97 % tegenover 9,23 % in Frankrijk),
- de productie en distributie van water, sanering, en afvalverwerking (7,77 % tegenover 7,75 % in Duitsland).
Die verschillende sectoren vertegenwoordigen echter niet meer dan 0,3 % van de in België actieve ondernemingen. Onder de sectoren met het grootste aantal ondernemingen vertoont de verwerkende nijverheid het laagste vernieuwingspercentage (8,49 %), anders dan de bouw (11,91 %). Die twee bedrijfstakken zijn evenwel minder dynamisch dan in de buurlanden.
Sterke overlevingsgraad op 5 jaar in België
In België kunnen nieuwe ondernemingen gemakkelijker groeien en overleven dan elders. Zo waren er in 2020 van de vijf jaar eerder opgerichte ondernemingen nog 6 op 10 actief in België. Voor alle klassen samen was de Belgische overlevingsgraad (62,50 %) de 4e hoogste van de EU, hoger dan die van onze buurlanden, terwijl Griekenland, Ierland en Zweden het beter deden dan ons. Nederland lag op de 5e plaats (61,90 %), Frankrijk op de 9e (50,82 %) en Duitsland op de 22e plaats (37,26 %).
Een hoge overlevingsgraad kan getuigen van een gunstig klimaat voor de ontwikkeling van de ondernemingen, maar ook van een slechte regulering van de populatie, met het risico van een opkomst van zombiebedrijven. De landen met de laagste ondernemingsdynamiek zijn overigens ook die met de hoogste overlevingsgraad op vijf jaar. Het was een bijzonder jaar 2020, met vele landen die maatregelen namen om het ondernemingsbestand te beschermen tijdens de coronacrisis. De ontwikkelingen tijdens dat jaar dient men dus ook met de nodige omzichtigheid te benaderen.
Te weinig hogegroeibedrijven
Hogegroeibedrijven zijn ondernemingen die een groei van meer dan 10 % van hun werkgelegenheid optekenden in de loop van de laatste drie jaar, met in het begin van de periode reeds 10 werknemers in dienst. Deze ondernemingen brengen groei en productiviteitswinst en dragen daardoor bij tot een sterker concurrentievermogen.
Het aandeel hogegroeibedrijven in termen van arbeidsplaatsen is in België sinds 2016 afgenomen en zakte naar 6,88 % in 2020, dat is een lager cijfer dan dat van de EU als geheel (9,43 %). Zo waren er dat jaar 22 landen van de EU die een hoger relatief aandeel kenden dan ons land. Onder de buurlanden nam Nederland de 3e Europese plaats in (12,52 %), Frankrijk de 18e (8,63 %) en Duitsland de 21e (8,25 %).
Uiteenlopende weerbaarheid van de Belgische ondernemingen tegenover de crisissen
De laatste jaren waren jaren van pijnlijke economische crisissen voor de ondernemingen. Hoewel de regeringen diverse maatregelen namen om de ondernemingen door de lockdowns en de energiecrisis te loodsen, moesten er sommige toch hun activiteiten stopzetten. Eurostat combineert twee conjunctuurindexen om de evolutie van de ondernemingspopulatie te observeren.
In 2020 daalde de index van de inschrijvingen van ondernemingen op jaarbasis in beperkte mate in België (-0,3 %) ten opzichte van Duitsland (-12,4 %), Nederland (-3,9 %) en de EU als geheel (-9,5 %). De index steeg daarentegen in Nederland tijdens de pandemie (+4,1 %). In 2021 steeg het aantal inschrijvingen in alle onderzochte economieën, maar in mindere mate in België (9,7 %) en in Duitsland (2,3 %) dan in Frankrijk (+16,7 %) en Nederland (+13,8 %). In 2022 kenden de inschrijvingen daarentegen een daling op jaarbasis in België tijdens het beschouwde kwartaal, wat niet het geval was in de andere economieën.
De index van de faillissementsverklaringen daalde op jaarbasis in de EU, in de buurlanden en in België in de loop van 2020 als gevolg van de coronacrisis en de preventieve maatregelen. Het aantal faillissementsverklaringen nam sterker af in België (-33,5 %) dan in Duitsland (-15,5 %) en Nederland (-16,1 %). Er waren minder faillissementen in Frankrijk (-39,0 %) in 2020. In 2021 ging het aantal faillissementen terug in stijgende lijn in de EU en in de eurozone, terwijl dit aantal op jaarbasis bleef dalen in België (-11,2 %), Frankrijk (-12,4 %), Duitsland (-12,6 %) en vooral ook in Nederland (-43,2 %). Tijdens de eerste twee kwartalen van 2022 noteerde België een forsere stijging van het aantal faillissementsverklaringen dans de buurlanden. In het 3e kwartaal ging het aantal faillissementen terug stijgen in de EU, in de eurozone en in elk van de buurlanden, terwijl België 32,3 % meer faillissementen kende dan het jaar ervoor.
Het aantal door Statbel gerapporteerde faillissementen steeg met 41,8 % tussen 2021 en 2022. Die toename van het aantal faillissementen, die men had verwacht na stopzetting van de steunmaatregelen in het kader van de coronacrisis en de energiecrisis, ging gepaard met een toename van het aantal verloren arbeidsplaatsen met 25,9 %. Ten opzichte van 2019 blijft het aantal faillissementen en verloren arbeidsplaatsen in 2022 evenwel lager met respectievelijk 12,6 % en 20,3 %. Een analyse volgens bedrijfstak leert dat in 2022 het grootste aantal faillissementen opgetekend werd in de handel in en de reparatie van auto’s en motorfietsen (2020) alsook in de bouw (1953) en in de horeca (1617). Zowat 91,2 % van de faillissementen in 2022 werden genoteerd voor zeer kleine ondernemingen met 0 tot 4 werknemers. In 2021 bedroeg dit aantal 89,5 % tegenover 89,7 % in 2020 en 91,1 % in 2019.
Minder sociale ongelijkheid in het Belgische ondernemerschap
In 2021 publiceerden de OESO en de Europese Commissie een rapport over maatschappelijke ongelijkheid in het ondernemerschap, The Missing Entrepreneurs. Die studie berekende dat, als iedereen even actief zou zijn in de oprichting van ondernemingen als het geval is voor mannen van 30 tot 49 jaar, Europa meer dan 9 miljoen extra ondernemers zou tellen. In de gehele OESO zou dat cijfer oplopen tot 35 miljoen personen. Er bestaat dus een ruim tekort aan ondernemerschap dat samenhangt met ongelijkheid op het gebied van geslacht, leeftijd en oorsprong.
In 2021 vertegenwoordigden de zelfstandigen volgens de enquête naar de arbeidskrachten 13,0 % van de tewerkgestelden in België tussen 15 en 64 jaar. Ondanks een daling ten opzichte van 2020 en een enigszins lager peil dan het gemiddelde van de vijf jaar ervoor presteert België beter dan zijn twee grote buurlanden (Frankrijk, 11,8 %; Duitsland, 7,6 %) en even goed als de EU als geheel (13,0 %). In 2021 was 9,2 % van de vrouwen zelfstandig in België, een hogere score dan Frankrijk (8,7 %) en Duitsland (5,5 %). Het aandeel van de jongeren van 20 tot 29 jaar met een statuut van zelfstandige is de laatste jaren fors afgenomen in de best presterende landen. Van 8,5 % in 2017 zakte dat aandeel in België naar 5,8 % in 2021, hoewel deze prestatie beter blijft dan in de buurlanden en iets beter dan Nederland (5,7 %). Het zelfstandigenwerk haalt 15,6 % bij de senioren (50 tot 64 jaar) in België, dat is een lagere score dan de EU en de eurozone. Bijna 20 % van de Nederlandse senioren zijn zelfstandig. Terwijl vrouwen en jongeren als bevolkingsgroepen minder geneigd zijn tot zelfstandige arbeid, blijkt dat senioren meer daartoe geneigd zijn, in alle landen. Het verslag van 2021 van de OESO en de Commissie geeft ook aan dat het aandeel zelfstandige migranten in België 12,0 % bedroeg, een stijging ten opzichte van 2011 (11,8 %).