Table of Contents

    Het peil van de loonkosten per eenheid (LKE) ligt in België boven dat van onze drie belangrijkste handelspartners. In 2022 noteerden Frankrijk en Nederland de laagste cijfers, gevolgd door Duitsland. Het verschil tussen België en zijn drie voornaamste handelspartners is echter wel kleiner geworden dankzij de inspanningen die gedaan werden vanaf de jaren 2013-2014, met name:

    • de indexsprong (2015-2016),
    • de taks shift (2015),
    • de loonmatiging (zoals geregeld bij de wet van maart 2017 die voorzag in een reeks aanpassingen van de wet van 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen),
    • de beperking van de loonstijgingen voor de periode 2021-2022 tot +0,4 % in reële termen (2021).

    Stijging van de loonkosten per eenheid opvallender in België dan in de buurlanden

    De loonkosten, de productiviteit en de loonkosten per eenheid (LKE) moeten ook bekeken worden vanuit de dynamiek van hun respectieve evolutie.

    De LKE vertonen een aanhoudende groei in België sinds 2016. In 2022 is hun evolutie (+6,4 % op jaarbasis) voornamelijk het resultaat van een afgenomen productiviteit (-1,3 %) tegenover een versnelde groei van de loonkosten (+4,9 % tegenover +0,4 % in 2021). Duitsland (+3,5 %), Nederland (+3,8 %) en Frankrijk (+5,1 %) vertonen in 2022 een sterkere groei van hun LKE, na de vertraging in 2021 in Duitsland en in Frankrijk en de daling van de LKE in Nederland.

    In Frankrijk weerspiegelt deze groei een afname van de productiviteit (-1,9 %) ten opzichte van een stijging van de loonkosten (+3,1 %), terwijl een geringere stijging van de productiviteit wordt vastgesteld in Duitsland (+0,5 %) en in Nederland (+0,4 %), gecombineerd met een grotere toename van de loonkosten (+4,0 % voor Duitsland en +4,2 % voor Nederland).

    In 2022 stegen de LKE en de loonkosten per uur sneller dan bij onze voornaamste handelspartners. Het is dan ook van belang dat die stijgingen van de loonkosten tijdelijk zijn om te vermijden dat de kloof tussen België en de buurlanden terug groter wordt.

    Loonkosten per eenheid en verschillen tussen de sectoren

    Achter de positieve evolutie van de globale LKE van de economie kunnen wel soms uitgesproken verschillen tussen de sectoren schuilgaan. In 2022 vertoonden echter alle sectoren met uitzondering van de farmaceutische sector een groei op jaarbasis van de LKE. De daling van de LKE van de farmaceutische sector (-18,5 %) is het gevolg van een forsere toename van de productiviteit (+24,3 %) tegenover een matigere evolutie van de loonkosten (+1,4 %) (zie tabel hieronder). De farmaceutische sector, met sinds 2017 (uitgezonderd 2021) opeenvolgende dalingen van de LKE, telt tot de best presterende sectoren van de Belgische economie.

    Verschillende sectoren, waaronder de «horeca », de sector « gezondheidszorg en maatschappelijk werk » en de « voedings-, dranken- en tabaksindustrie », die een krimp van hun LKE kenden in 2021, vertoonden een toename van die kosten in 2022.

    In 2022 nam de productiviteit van alle activiteiten af (-1,3 %), door een forsere groei van de gewerkte uren (+4,4 %) dan van de toegevoegde waarde (+3,1 %). De kracht van deze twee componenten was verschillend naargelang de sectoren.

    De « verwerkende nijverheid » vertoonde een stijging van de productiviteit (2,3 %), volgend op een geringere stijging van de gewerkte uren (+2,3 %) tegenover een forsere groei van de toegevoegde waarde (+4,6 %). De chemische sector noteerde een daling van de productiviteit (-14,9 %) door een afname van de toegevoegde waarde (-13,1 %) terwijl het aantal gewerkte uren steeg (+2,2 %).

    Daarentegen kende de farmaceutische sector een wezenlijke verhoging van de productiviteit (+24,3 %) als gevolg van een sterkere stijging van de toegevoegde waarde (+31,0 %) dan van de gewerkte uren (+5,4 %). 

    In de diensten nam de productiviteit met name af in de « I - Horeca (-6,7 %) », « G – Handel in en reparatie van auto’s en motorfietsen (-1,2 %) », «K – Financiële activiteiten en verzekeringen (-4,1 %) ». Die daling is het gevolg van een geringere groei van de toegevoegde waarde ten opzichte van de toename van het aantal gewerkte uren (I en G met respectievelijk +30,9 % en +1,3 % voor de toegevoegde waarde tegenover +40,4 % en +2,6 % voor de gewerkte uren). In de « Financiële activiteiten en verzekeringen » is de daling van de productiviteit te wijten aan een forsere afname van de toegevoegde waarde (-4,8 %) dan van de gewerkte uren (-0,7 %). 

    Daarentegen kende de productiviteit onder meer een stijging (in 2022) in de sectoren « transport en opslag” (+3,9 %) » en « gezondheidszorg en maatschappelijk werk (+5,3 %) » door een sterkere toename van de toegevoegde waarde (+8,1 % voor transport en opslag en +7,1 % voor de gezondheidszorg en maatschappelijk werk) tegenover een matigere stijging van de gewerkte uren (respectievelijk +4,1 % voor transport en opslag en +1,7 % voor gezondheidszorg en maatschappelijk werk).

    Op middellange termijn (2018-2022) is de gemiddelde groei van de productiviteit in de totale economie (+0,5 %) en in de verwerkende nijverheid (+1,8 %) een afspiegeling van de gemiddelde groeicijfers van de toegevoegde waarden (+1,7 % voor de totale economie en +1,8 % voor de verwerkende nijverheid) die hoger liggen dan de veranderingen van de gewerkte uren (+1,2 % voor de hele economie en -0,1 % voor de verwerkende nijverheid).

    De gemiddelde productiviteit nam met name toe in:

    • de « farmaceutische industrie (+7,4 %)»,
    • de « gespecialiseerde, wetenschappelijke en technische activiteiten (+2,6 %) »,
    • de « handel in en reparatie van auto’s en motorfietsen (+1,2 %) »,
    • de « gezondheidszorg en maatschappelijk werk (+0,8 %) ».

    Die groei is te verklaren door de stijging van de toegevoegde waarde in:

    • de « farmaceutische industrie (+10,8 %) » ,
    • de « gespecialiseerde, wetenschappelijke en technische activiteiten (+4,1 %) »,
    • de « handel in en reparatie van auto’s en motorfietsen (+1,6 %) »,
    • de « gezondheidszorg en maatschappelijk werk (+2,4 %) »,

    tegenover een toename van de gewerkte uren in:

    •  de « farmaceutische industrie (+3,1 %) »
    •  de « gespecialiseerde, wetenschappelijke en technische activiteiten (+1,9 %) »
    •  de « handel in en reparatie van auto’s en motorfietsen (+0,37 %) »
    •  de « gezondheidszorg en maatschappelijk werk (+1,6 %) »

    Daarnaast kende de « horeca » een daling van de gemiddelde jaarproductiviteit (-2,0 %) als gevolg van een daling van de toegevoegde waarde (-1,25 %) ten opzichte van een stijging van de gewerkte uren (+0,74 %). De afname van de gemiddelde jaarproductiviteit in de sector « transport en opslag (-1,2 %) » is daarentegen het resultaat van een geringe groei van de toegevoegde waarde (+0,2 %) in vergelijking met de toename van de gewerkte uren (+1,4 %).

    Laatst bijgewerkt
    9 april 2024