Table of Contents
Het peil van de loonkosten per eenheid (LKE) ligt in België boven dat van onze drie belangrijkste handelspartners. Sinds 2019 kent Frankrijk lagere cijfers, gevolgd door Duitsland en Nederland. Het verschil tussen België en zijn drie voornaamste handelspartners is echter wel kleiner geworden dankzij de inspanningen die gedaan werden vanaf de jaren 2013-2014, met name:
- de indexsprong (2015-2016),
- de taks shift (2015),
- de loonmatiging (zoals geregeld bij de wet van maart 2017 die voorzag in een reeks aanpassingen van de wet van 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen),
- de beperking van de loonstijgingen voor de periode 2021-2022 tot +0,4 % in reële termen (2021).
Stijging van de loonkosten per eenheid in België, Frankrijk en Duitsland
De loonkosten, de productiviteit en de loonkosten per eenheid (LKE) moeten ook bekeken worden vanuit de dynamiek van hun respectieve evolutie.
De LKE vertonen een aanhoudende groei in België sinds 2016. In 2021 was de evolutie hiervan (+1,7 % op jaarbasis) voornamelijk het resultaat van een afname van de productiviteit (-1,3 %) tegenover een (positieve maar trage) toename van de loonkosten (+0,4 %). Duitsland (+0,5 %) en Frankrijk (+0,3 %) vertonen een vertraging van de groei van hun LKE. In Frankrijk weerspiegelt deze vertraging een sterkere afname van de productiviteit (-1,5 %) dan van de loonkosten (-1,2 %), terwijl in Duitsland de productiviteit minder snel is toegenomen (+0,9 %) dan de loonkosten (+1,5 %). Nederland daarentegen kent een afname van de LKE (-1,5 %), als gevolg van een gestegen productiviteit (+1,5 %), tegenover constante loonkosten (0,0 %).
Loonkosten per eenheid en verschillen tussen de sectoren
In 2021 gaan achter de evolutie van de LKE van de globale economie wel verschillen tussen de sectoren onderling schuil. Verschillende sectoren vertonen een daling vergeleken met het jaar ervoor van de LKE door een forsere stijging van de productiviteit tegenover een beperktere evolutie van de loonkosten, of in sommige gevallen een vermindering (zie tabel hieronder).
Net als de "horeca", de "mijnbouw" en de "voedings-, dranken- en tabaksindustrie" vertonen nog vijf andere sectoren in 2021 een daling van hun LKE als gevolg van een sterkere groei van hun productiviteit dan van hun loonkosten. Omgekeerd kennen sommige sectoren van de tabel een toename van hun LKE als gevolg van een daling van de productiviteit tegenover een stijging of een minder grote daling van de loonkosten dan de daling van de productiviteit.
De productiviteit van alle activiteiten liep terug in 2021 (-1,6 %) als gevolg van een forsere stijging van het aantal gewerkte uren (+7,5 %) ten opzichte van de toegevoegde waarde (+5,7 %). De intensiteit van deze twee componenten varieerde van sector tot sector, deels door het sterkere herstel van de sectoren die in 2020 het meest onder de pandemie hadden geleden (basiseffect). De verwerkende nijverheid kent een aanzienlijkere daling van de productiviteit (-6,2 %) dan alle activiteiten samen, na een forse stijging van het aantal gewerkte uren (+6,6 %) tegenover een stagnatie van de toegevoegde waarde (0,0 %). In de chemische en de farmaceutische sector daalde de productiviteit als gevolg van een kleinere toename van de toegevoegde waarde dan het aantal gewerkte uren (chemische sector) of omwille van een toename van het aantal gewerkte uren bij een dalende toegevoegde waarde (farmaceutische sector).
In de diensten nam de productiviteit met name toe in de “horeca (+7,7 %)”, de “ vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische apparatuur (+3,8 %)” en de “handel in en reparatie van auto’s en motorfietsen (3,4 %)”. Deze stijging is het gevolg van een forsere stijging van de toegevoegde waarde (respectievelijk 24,7 %, 10,4 % en 12,8 %) dan de toename van het aantal gepresteerde uren in 2021 (respectievelijk 16,1 %, 6,3 % en 9,0 %).
Op middellange termijn (2016-2019) komt de gemiddelde productiviteitsgroei in zowel de globale economie (+0,3 %) als in de verwerkende nijverheid (+1,1 %) voort uit de gemiddelde groei van de toegevoegde waarde (+1,9 % voor beide) tegenover een geringere toename van de gewerkte uren (respectievelijk +1,6 % et +0,8 %).
De gemiddelde productiviteit nam toe in de "vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische apparatuur (+3,2 %)" en in de "handel in en reparatie van auto’s en motorfietsen (+28,3 %)" als gevolg van de stijging van de toegevoegde waarde, respectievelijk met 1,90 % en met 28,4 %, terwijl de gewerkte uren afnamen met 1,3 % voor de informaticaproducten en elektronische en optische apparatuur en toenamen met 0,1 % voor de handel in en reparatie van auto’s en motorfietsen. De « horeca » daarentegen kende een daling van de gemiddelde jaarlijkse productiviteit (-24,9 %) tussen 2016 en 2019 als gevolg van een daling van de toegevoegde waarde (-22,8 %) tegenover een stijging van het aantal gewerkte uren (+2,1 %).