Table of Contents
Grote energieafhankelijkheid en stijging van het verbruik in België
Als kleine open economie is België sterk afhankelijk van het buitenland voor zijn energievoorziening. Afgezien van hernieuwbare energie beschikt België over bijna geen andere energiebronnen. Ons land bevindt zich dan ook op de 5e plaats van meest afhankelijke landen van de Europese Unie (EU) op het vlak van energie-invoer. Die was in 2020 goed voor zowat 78 % van de beschikbare bruto energie in België (primaire productie, teruggewonnen en gerecycleerde producten, invoer en uitvoer, en veranderingen in voorraden). Die verhouding blijft redelijk stabiel doorheen de tijd. Duitsland (12e), Frankrijk (20e) en Nederland (9e) blijken minder afhankelijk van energie-invoer dan België.
De evolutie van het finale energieverbruik, bestaande uit het energieverbruik van de gezinnen, het vervoer en verschillende economische sectoren (primair, secundair en tertiair), kent een stijgende trend.
In 2021 bedroeg die 1.034 miljoen ton olie-equivalent (toe) in de hele EU en 40,7 miljoen toe in België. Na een stabilisatie in de EU tussen 2012 en 2019 nam het verbruik dan tussen 2019 en 2021 toe met 0,6 %, ondanks een aanzienlijke daling van 5,3 % op jaarbasis in 2020. In ons land nam het finale energieverbruik daarentegen jaarlijks gemiddeld met 0,1 % af tussen 2012 en 2019 alvorens met 2,2 % toe te nemen tussen 2019 en 2021.
De naburige economieën van België kenden net als de EU een afname in 2020 en daarna een toename in 2021 van hun finale energieverbruik, zonder evenwel een groei ervan te vertonen op twee jaar.
In de EU was 9,1 % van het finale energieverbruik in 2021 bestemd voor niet-energetisch verbruik, tegenover 18,5 % in België. Ons land verbruikt dus meer dan dubbel zoveel energieproducten als primaire grondstoffen dan de andere Europese landen. Dat verbruik vindt bijvoorbeeld plaats bij de vervaardiging van plastic producten. Bij de buurlanden kent enkel Nederland een groter niet-energetisch verbruik. In beide landen bevinden zich chemische en petrochemische sectoren, wat het uitgebreide gebruik van energieproducten als input verklaart.
Het aandeel van de industrie in het finale verbruik is eveneens aanzienlijker in België dan in de buurlanden en dan in de hele EU of de eurozone. De Belgische gezinnen hebben een geringer gewicht in het finale verbruik, net als de landbouwsector, terwijl wij verhoudingsgewijs minder energie verbruiken voor vervoer dan Duitsland en Frankrijk.
Terwijl aardolieproducten de voornaamste energiebron vormen in het finale verbruik voor niet-energetische doeleinden, blijkt de situatie meer uiteen te lopen in het finale verbruik voor energiedoeleinden. Zo verbruikte België in 2021 meer aardolieproducten naar energetisch verbruik dan zijn buurlanden, de EU en ook de eurozone. Het Belgische aardgasverbruik lag dan weer in verhouding lager dan in Nederland, maar in verhouding hoger dan in de andere landen. Het elektriciteitsverbruik was in België minder belangrijk in het totaal van alle energiebronnen dan in de buurlanden, de EU alsook de eurozone.
Een sterk energie-intensieve industrie in België
De energie-intensiteit meet de hoeveelheid MWh (megawattuur) energie die nodig is om 1000 euro toegevoegde waarde te creëren. Het wordt vaak gebruikt als maatstaf voor energie-efficiëntie, hoewel het afhankelijk is van de economische structuur van het land. Een hogere energie-intensiteit impliceert een grotere afhankelijkheid op de energiemarkt.
In het algemeen nam de energie-intensiteit af tussen 2010 en 2019 in de EU, de eurozone, België, Duitsland, Frankrijk en Nederland, zowel in de totale economie als voor de industrie in ruime zin (verwerkende nijverheid en bouw).
Die daling is te verklaren door een vermindering van het finale energieverbruik, terwijl de bruto toegevoegde waarde van de verschillende landen is gestegen. In 2020 riep de coronacrisis onze economieën een halt toe, waardoor de facto het finale energieverbruik en de creatie van toegevoegde waarde verminderd werd. De energie-intensiteit van de economie als geheel en van de industrie in ruime zin stabiliseerde daardoor in 2020. Door het economisch herstel in 2021 liep het energieverbruik vervolgens terug sterker op dan de groei van de toegevoegde waarde, waardoor de energie-intensiteit van de economie in de verschillende landen terugkeerde naar een vergelijkbaar peil als in 2019 en 2020.
België heeft een hogere energie-intensiteit dan zijn buurlanden en dan de EU en de eurozone. Die trend is nog meer uitgesproken in de industrie in ruime zin, die een energie-intensiteit ratio heeft die bijna dubbel zo hoog is als Duitsland.
De energie-intensiteit van de landbouw- en industriesectoren in België overtreft eveneens die van onze buurlanden in 2019 en 2020, vooral in de meest energie-intensieve sectoren. Het gaat daarbij vooral om:
- de metaalnijverheid (C24),
- de vervaardiging van andere niet-metaalhoudende minerale producten (C23),
- de papier- en kartonindustrie, drukkerijen en reproductie van opnames (C17-18).
De Belgische bouwsector daarentegen kent een relatief lagere intensiteit.
Onder de belangrijkste sectoren qua toegevoegde waarde voor de Belgische industrie, de energie-intensiteit van ons land is hoger dan die van zijn buurlanden in de voedingsindustrie, de drankenindustrie en de tabaksindustrie (C10-12). De Belgische vervaardiging van machines (C25-28) kent een geringere energie-intensiteit dan in Frankrijk en een enigszins hogere dan in Duitsland en in Nederland, terwijl de Belgische chemische en farmaceutische nijverheid (C20-21) minder intensief zijn dan in Nederland, maar vrij dicht bij Duitsland aanleunen.
De energie-intensiteit volgens energiebron varieert naargelang de sectoren en het betreffende land. Zo was de Belgische economie in 2020 als geheel in verhouding intensiever in aardolieproducten dan alle economieën waarmee vergeleken werd, zelfs als men alleen naar het energieverbruik keek. Hetzelfde geldt voor aardgas, met uitzondering van Nederland, dat ons voorafgaat.
De Belgische verwerkende nijverheid is bijzonder aardgas- en elektriciteit-intensief en, in tegenstelling tot de economie als geheel, veel minder intensief in olieproducten. Hetzelfde geldt voor de andere beschouwde economieën. De metaalnijverheid (C24) is de meest aardgasintensieve sector van België, en ook de meest elektriciteit-intensieve.
Uiteenlopend concurrentienadeel voor de energiekosten per eenheid
De energiekosten per eenheid zijn theoretisch gezien het resultaat van de energie-intensiteit (verbruik ten opzichte van de toegevoegde waarde) en van de energieprijs. Dankzij de structurele statistieken kan die echter concreet worden berekend voor de sectoren van de verwerkende nijverheid door de aankoop van energieproducten (zowel voor energetisch als niet-energetisch gebruik) te vergelijken met de toegevoegde waarde tegen productiefactorkosten. Die indicator evalueert het reële concurrentievermogen van de industriesectoren op het gebied van energie aan de hand van de prijzen, de hoeveelheden en de energie-efficiëntie.
De energiekosten per eenheid van België en van de buurlanden gaan in dalende lijn sinds 2010, dankzij een toename van de toegevoegde waarde en een afname (België, Nederland en Duitsland) of een geringere groei (Frankrijk) van de aankoop van energieproducten. De energiekosten per eenheid liggen duidelijk hoger in de Belgische verwerkende nijverheid, ondanks een meer uitgesproken afname van de aankoop van energieproducten in ons land. Dat kan, zoals hierboven is aangetoond, worden verklaard door een groter aandeel van energieproducten voor niet-energetisch gebruik in het eindverbruik van energie in België en Nederland.
Onder de voornaamste economische sectoren beschikte België zowel in 2019 als in 2020 over een concurrentieel nadeel in de voedingssector (C10) op vlak van energie, die goed is voor ongeveer 12 % (in 2019 en 2020) van de Belgische industriële toegevoegde waarde volgens de meest recente structuurstatistieken van de ondernemingen. Onze energiekosten in de chemische sector (C20) liggen echter lager dan in Nederland en nog lager voor de farmaceutische sector (C21) in onze buurlanden. Die twee sectoren samen waren goed voor 33 % van de Belgische industriële toegevoegde waarde in 2019 en 35 % in 2020.
In een rapport van 2020 definieert de Europese Commissie energie-intensieve sectoren als sectoren waarvoor de aankoop van energieproducten meer dan 3 % van de productiewaarde bedraagt. In de Belgische verwerkende nijverheid geldt dit criterium voor de chemische nijverheid (C20), de vervaardiging van andere niet-metaalhoudende minerale producten (C23) en de metaalnijverheid (C24) in 2019 en in 2020. Zoals hierboven vermeld was België op energiebied weliswaar concurrerender dan Nederland in de chemische sector, maar minder dan zijn drie buurlanden in de niet-metaalhoudende minerale producten. Ons land toonde zich overigens op vlak van energiebied concurrerender dan Frankrijk en Duitsland in de metaalnijverheid. Die verschillen in concurrentievermogen zijn echter moeilijk te begrijpen, omdat de economische structuur van de sectoren en hun productie van land tot land sterk kunnen verschillen.
Een prijs-concurrentievermogen onder druk door de energiecrisis
Elektriciteit en aardgas vormen de twee belangrijkste energiebronnen die gebruikt worden in de industriële processen en in de rest van de economische bedrijvigheid. De energieprijzen hebben de neiging degressief te zijn naargelang het industriële verbruiksvolume groter is. Om meer inzicht te krijgen publiceert Eurostat gegevens over de jaarprijzen en kwartaalprijzen voor aardgas en elektriciteit voor industriële verbruikers.
Het economisch herstel na de coronaperiode zorgde voor grote spanningen op het aanbod van elektriciteit en aardgas. Die laatste bron werd in ruime mate gebruikt voor opwekking van de eerste, zodat de hoge vlucht van de aardgastarieven op de Europese grootmarkten tot een nieuwe stijging van de elektriciteitstarieven leidde. Het Prijzenobservatorium benoemt in de Prijzenanalyse 2021 meerdere oorzaken voor de druk op het aardgasaanbod, zoals
- het onderhoud van de opslagplaatsen,
- de verschuiving van een deel van de wereldwijde vraag naar Azië, waar het economisch herstel voorligt op Europa,
- de afgenomen bevoorrading via gaspijplijn vanuit Noorwegen en Rusland.
Bovendien zag men in 2021 een aanzienlijke stijging van de prijs voor één ton CO2, waardoor aardgas en fossiele energie duurder werden. Het uitbreken van de oorlog in Oekraïne begin 2022 versterkte wederom de druk op het aardgasaanbod en liet de energieprijzen op de markten nog sneller oplopen.
De mate waarin de prijzen voor aardgas en daarna voor elektriciteit in 2022 de hoogte in vlogen in de hele EU vloeide voort uit het industrieel verbruiksprofiel: hoe hoger de verbruikschijf, hoe sterker de tarieven varieerden. Dat is te verklaren door het toenemende belang van de energiecomponent van de elektriciteits- en aardgasprijzen die gelijk opgaat met de stijging van het verbruik. De stijging van de energieprijs op de markten zal namelijk sterker in de industrieprijs doorgerekend worden als de industrieprijs voornamelijk bestaat uit de energiewaarde dan wanneer taksen en andere netwerkkosten in grotere mate doorberekend worden. De netwerkkosten en taksen en heffingen zonder de btw wegen overigens sterker door voor elektriciteit dan voor aardgas.
De stijging van de energieprijzen op de groothandelsmarkten leidde tot een convergentie van de industrieprijzen voor elektriciteit en aardgas. De concurrentievoordelen (of -nadelen) vielen weg, zoals uitgelegd in een studie van de CREG van juni 2022. In het eerste kwartaal van 2022 stegen de industrieprijzen voor aardgas in de hele EU met +61,5 % voor de verbruiksschijf I1, met +209,1 % in schijf I5 en zelfs met +262,2 % in de schijf I6. Ten opzichte van onze buurlanden kreeg België vooral met deze inflatieopstoot te maken in vier verbruiksschijven van de zes (de schijven I1, I2, I3 en I6). In dezelfde optiek kende België de sterkste prijsstijgingen voor elektriciteit in twee van de zeven verbruiksschijven (de schijven IB en IG).
In het eerste kwartaal van 2022 was aardgas nog steeds minder duur in België dan in de meeste Europese landen. Zo was België voor de industriële verbruikers I3 en I4 het minst dure land van de EU, terwijl het tot de 10 minst dure landen behoorde in de resterende schijven. België beschikte daardoor over een concurrentievoordeel op alle andere Europese landen voor alle verbruiksschijven behalve voor schijf I6. Ten opzichte van zijn buurlanden was België dus concurrerend voor de intermediaire schijven en ondervond het enkel en alleen een nadeel voor de schijven I1 en I6.
In 2022 was België in het eerste kwartaal een van de EU-landen met de hoogste industriële prijs voor elektriciteit (zonder btw en andere terugvorderbare taksen of heffingen), ongeacht de verbruiksschijf. Finland bood de voordeligste stroomprijs aan zijn ondernemingen (behalve voor de schijven IF, tweede, en IG, zesde). Onder onze buurlanden bood Frankrijk de beste tarieven aan in alle verbruiksschijven, terwijl België beter presteerde dan Duitsland en Nederland in schijf IF. België beschikte dus over een concurrentievoordeel ten opzichte van zijn buurlanden op de elektriciteitsprijzen voor de hoogste verbruiksschijven (ID, IE en IF) en over een concurrentienadeel voor de lage schijven en de schijf IG. Men moet wel weten dat op de facturen van de naburige landen kortingen en belastingaftrek toegepast worden, hetgeen de energiekosten voor energie-intensieve bedrijven aanzienlijk beperkt, zoals onderstreept door de CREG en door Febeliec.