Table of Contents
De vrijheid van handel en mededinging impliceert de principiële vrijheid van reclame maken, afwerven van cliënteel, verkoops- en/of leveringsweigering, kopiëren, parallelimport, enz. Niettemin is iedere onderneming tot een correct en zorgvuldig marktgedrag gehouden, en geldt er een algemeen verbod op oneerlijke concurrentie of “met de eerlijke marktpraktijken strijdige daden” (Wetboek van economisch recht – WER - , artikel VI.104). Die bepaling verbiedt iedere met de eerlijke marktpraktijken strijdige daad waarbij een onderneming de beroepsbelangen van een of meer andere ondernemingen schaadt of kan schaden.
Het verbod op “met de eerlijke marktpraktijken strijdige daden” kan verschillende vormen aannemen:
- overtreden van een wettelijk voorschrift in de uitoefening van de economische activiteit, waardoor de beroepsbelangen van concurrenten worden aangetast (bv. een onderneming die niet over de vereiste vergunning beschikt, treedt in concurrentie met ondernemingen die wel over alle nodige vergunningen beschikken),
- opzettelijke verwarring stichten met een bekende handelsnaam of een bekend merk of logo,
- nabootsen van of teren op de naambekendheid of logobekendheid van (de producten van) een concurrent,
- schenden van bedrijfsgeheimen door een concurrent,
- afwerven van cliënteel door een ex-werknemer die een concurrent is geworden,
- concurrentie vervalsen door gebruik te maken van onrechtmatige overheidssteun, enz.
Naast dat algemene verbod dat een zeer ruime draagwijdte heeft, worden twee specifieke vormen van oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen sinds de wet van 4 april 2019 expliciet geregeld.