Table of Contents

    Het eengemaakt octrooigerecht (Unified Patent Court, UPC) is een internationale rechtbank, gemeenschappelijk voor 18 EU-lidstaten, bevoegd om uitspraak te doen over inbreuken op en de geldigheid van Europese octrooien met eenheidswerking en zogenoemde ”klassieke” Europese octrooien (zonder eenheidswerking) uit hoofde van de Overeenkomst van 19 februari 2013 betreffende een eengemaakt octrooigerecht (UPC). De rechtbank is eveneens bevoegd om kennis te nemen van geschillen over aanvullende beschermingscertificaten.

    De geschillen over de inbreuk op en geldigheid van Europese octrooien werden voordien beslecht door de nationale rechtbanken en autoriteiten, wat praktische problemen kon opleveren wanneer de octrooihouder een Europees octrooi wilde doen gelden in meerdere landen of wanneer een derde een Europees octrooi wilde laten herroepen. Geschilprocedures opstarten in een groot aantal landen is immers duur en houdt het risico in dat de procedures tot uiteenlopende beslissingen leiden, wat dus rechtsonzekerheid veroorzaakt.

    Het eengemaakt octrooigerecht biedt een uniform en gespecialiseerd kader voor de toepassing of betwisting van octrooien in Europa. Aangezien zijn beslissingen rechtstreeks van toepassing zijn in de overeenkomstsluitende lidstaten, maakt het eengemaakt octrooigerecht het mogelijk om parallelle procedures voor nationale rechtbanken te vermijden. De rechtszekerheid wordt voorts versterkt dankzij een harmonisering van de rechtspraak over de inbreuken op en geldigheid van octrooien. Tot slot voorziet de Overeenkomst over het UPC in de toepassing van een uniform recht wat betreft de reikwijdte van de rechten toegekend door een Europees octrooi, alsook wat betreft de uitzonderingen en beperkingen op dat recht.

    Juridische structuur van het eengemaakte octrooi

    Het eengemaakt octrooigerecht bestaat uit een Gerecht van eerste aanleg en een Hof van beroep. Een centrum voor octrooibemiddeling en -arbitrage staat ook in voor het bevorderen van minnelijke schikkingen tussen de partijen in een geschil.

    Illustratie van de structuur van het UPC

    Gerecht van eerste aanleg

    Het Gerecht van eerste aanleg bestaat uit een centrale afdeling in Parijs, met een sectie in München. Er zijn ook lokale en regionale afdelingen opgericht in de lidstaten

    Er werd een lokale afdeling opgericht in Brussel door artikel 87 van de wet van 29 juni 2016 houdende diverse bepalingen inzake Economie. De proceduretalen van die afdeling zijn het Nederlands, het Frans, het Duits en het Engels. De lokale afdeling maakt het mogelijk om lokaal toegang te hebben tot het eengemaakt octrooigerecht en om een procedure in de eigen taal te garanderen voor de gebruikers van het octrooisysteem.

    Overzicht van de verschillende afdelingen.

    Hof van beroep

    Het Hof van beroep is gevestigd in Luxemburg en behandelt beroepen die worden ingesteld tegen de beslissingen van het Gerecht van eerste aanleg.

    De voorzitter van het Hof van beroep is de wettelijke vertegenwoordiger van het UPC.

    Griffie

    De griffie van het UPC bevindt zich bij het Hof van beroep te Luxemburg en beschikt over subgriffies bij elke afdeling van het Gerecht van eerste aanleg.

    De griffie vervult de administratieve en procedurele taken van het UPC en wordt bestuurd door de griffier. Een ondergriffier is verantwoordelijk voor de subgriffies. Zowel de griffier als de ondergriffier worden benoemd door het presidium.

    De subgriffies voeren de taken uit die aan de griffie zijn toevertrouwd in het kader van de gerechtelijke procedures binnen elke afdeling van het Gerecht van eerste aanleg. Zij moeten erover waken dat elke zaak die wordt ingesteld bij hun afdeling correct wordt ingeschreven in het register. Het register is in principe openbaar.

    Het EOB voegt overigens een kopie van elke beslissing genomen door het UPC over een octrooi met eenheidswerking toe aan het dossier over dat octrooi.

    Centrum voor octrooibemiddeling en -arbitrage

    Het UPC beschikt over een centrum voor octrooibemiddeling en -arbitrage, waarvan de zetels zich in Lissabon en Ljubljana bevinden. Het centrum biedt ondersteuning in de geschillenbeslechting betreffende ”klassieke” Europese octrooien en Europese octrooien met eenheidswerking.

    De partijen kunnen op elk moment tijdens een procedure voor het UPC hun geschil beëindigen door een schikking te treffen, al dan niet via tussenkomst door de diensten van het centrum voor octrooibemiddeling en -arbitrage. De voorwaarden van die schikking kunnen het voorwerp vormen van een daaropvolgende beslissing van het gerecht.

    Comités van het UPC

    De Overeenkomst richt overeenkomstig artikel 11 ook drie comités op die belast zijn met de uitvoering en de werking van de overeenkomst:

    Bevoegdheden van het UPC

    Het eengemaakt octrooigerecht heeft de exclusieve bevoegdheid voor burgerlijke geschillen over kwesties van Europese octrooien zonder eenheidswerking, Europese octrooien met eenheidswerking, aanvullende beschermingscertificaten verleend voor een product gedekt door dergelijke octrooien en Europese octrooiaanvragen.

    Artikel 32 van de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht bepaalt dat het gerecht met name exclusieve bevoegdheid heeft voor

    • vorderingen wegens feitelijke inbreuk of dreiging van inbreuk en gerelateerde verweren
    • vorderingen tot verklaring van niet-inbreuk
    • vorderingen tot het verkrijgen van voorlopige en bewarende maatregelen of van een verbodsmaatregel
    • vorderingen tot nietigverklaring
    • reconventionele vorderingen tot nietigverklaring.

    Het eengemaakt octrooigerecht doet ook dienst als administratieve rechtbank: het heeft exclusieve bevoegdheid voor vorderingen over beslissingen genomen door het Europees Octrooibureau bij de uitoefening van de taken die eraan werden toevertrouwd door verordening (EU) nr. 1257/2012 betreffende het beheer van het systeem van het Europees octrooi met eenheidswerking.

    De nationale gerechten van de overeenkomstsluitende lidstaten blijven bevoegd ter zake van vorderingen over octrooien en aanvullende beschermingscertificaten die buiten de exclusieve bevoegdheid van het UPC vallen. Het gaat om nationale octrooien en aanvullende beschermingscertificaten gebaseerd op nationale octrooien, alsook om Europese octrooien zonder eenheidswerking waarvoor de octrooihouder gebruik heeft gemaakt van de “opt-out”. De nationale gerechten zijn tevens bevoegd voor revindicatievorderingen, vorderingen gebaseerd op licentieovereenkomsten en vorderingen van dwanglicenties.

    Afwijking van exclusieve bevoegdheden van het UPC

    In overeenstemming met artikel 83, derde lid van de UPC-Overeenkomst hebben de aanvragers en houders van een Europees octrooi zonder eenheidswerking alsook de houders van een aanvullend beschermingscertificaat verleend voor een product beschermd door een dergelijk Europees octrooi de mogelijkheid om zich, gedurende een overgangsperiode van zeven jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de UPC-Overeenkomst (1 juni 2023) te onttrekken aan de exclusieve bevoegdheid van het Gerecht (“opt-out”) voor hun aanvraag, hun octrooi of hun aanvullend beschermingscertificaat. Het UPC is dus niet bevoegd voor de geschillen met betrekking tot die aanvraag, dat octrooi of dat aanvullend beschermingscertificaat.

    Het is niet mogelijk om zich te onttrekken aan de exclusieve bevoegdheid van het UPC voor Europese octrooien met eenheidswerking.

    Er moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden opdat de afwijking geldig zou zijn:

    • de afwijking kan enkel worden toegepast voor alle lidstaten waar het Europees octrooi werd verleend of die werden aangeduid in de aanvraag;
    • een afwijking is alleen mogelijk zolang er nog geen vordering werd ingesteld voor het UPC voor de aanvraag, het octrooi of het aanvullend beschermingscertificaat;
    • de aanvraag tot afwijking mag alleen worden ingediend via het casemanagementsysteem (CMS) van het UPC, dat gedetailleerde indicaties bevat over de aanvraag tot afwijking.

    Het is ook mogelijk om een afwijking te verbeteren of ze in te trekken (“opt-in”), of om een aanvraag in te dienen met het oog op het verwijderen van een niet-toegestane aanvraag tot afwijking of een niet-toegestane intrekking van een afwijking. Een afwijking kan op elk moment worden ingetrokken zolang er nog geen vordering werd ingesteld voor een nationale rechtbank over de aanvraag, het octrooi of het aanvullend beschermingscertificaat waarop de afwijking betrekking heeft.

    Voor meer informatie over deze procedure kunt u terecht op de specifieke pagina van de website van het UPC.

    Rechters

    Het UPC bestaat uit rechters afkomstig uit de overeenkomstsluitende lidstaten. Sommige rechters zijn juridisch geschoold, anderen zijn technisch geschoold en nemen in bepaalde gevallen deel aan de beslissingen van het UPC. De kamers van het eengemaakt octrooigerecht hebben dus een multinationale samenstelling.

    Binnen het Gerecht van eerste aanleg bestaan de kamers van de lokale en regionale afdelingen uit een panel van drie juridisch geschoolde rechters. Een vierde, technisch geschoolde rechter kan worden toegevoegd aan de samenstelling van de kamer op verzoek van een van de partijen of op initiatief van de kamer na de partijen te hebben gehoord

    • In lidstaten met weinig octrooigeschillen (minder dan 50 procedures per jaar) bestaat de kamer uit twee rechters uit een pool van internationale rechters en een derde rechter met de nationaliteit van het land waar de lokale afdeling gevestigd is.
    • In lidstaten met een hoger aantal octrooigeschillen bestaat de kamer uit twee rechters met de nationaliteit van het land waar de lokale afdeling gevestigd is, en komt de derde rechter uit de pool van rechters.

    De kamers van de centrale afdeling zetelen met twee juridisch geschoolde rechters afkomstig uit de verschillende lidstaten en één technisch geschoolde rechter.

    De partijen kunnen overeenkomen dat hun geschil voor één juridisch geschoolde rechter wordt gebracht.

    Binnen het Hof van beroep bestaan de kamers uit vijf rechters, waarvan er drie juridisch geschoold zijn en afkomstig zijn uit de verschillende lidstaten, en twee technisch geschoold zijn en toegewezen worden aan de kamer door de voorzitter van het Hof van beroep. Alleen de kamers die beroepen behandelen tegen de beslissingen genomen door het EOB bij de uitoefening van de taken die eraan werden toevertrouwd uit hoofde van artikel 9 van verordening 1257/2012, zetelen met drie juridisch geschoolde rechters die afkomstig zijn uit de verschillende lidstaten.

    Casemanagementsysteem

    Het casemanagementsysteem (CMS) van het eengemaakt octrooigerecht is het IT-systeem waarmee vorderingen kunnen worden ingesteld en aanvragen en andere verzoeken kunnen worden ingediend bij het eengemaakt octrooigerecht. Dit portaal is van groot belang, aangezien het alle interacties met het UPC mogelijk maakt en aangezien de procedures voor het eengemaakt octrooigerecht hoofdzakelijk elektronisch verlopen.

    De rechtbank stimuleert het gebruik van elektronische procedures, met name voor de indiening van conclusies door partijen en het delen van bewijsstukken, alsook het gebruik van videoconferenties.

    Het Procedurereglement bepaalt dat memories en andere documenten moeten worden ondertekend en ingediend bij de griffie in elektronische vorm, tenzij dat onmogelijk blijkt vanwege een panne van het elektronische casemanagementsysteem (CMS). De documenten mogen in dat geval uitzonderlijk op papier worden ingediend, maar een elektronische kopie moet zo snel mogelijk volgen.

    Toegang tot Het CMS.

    Procedure van het UPC

    Zowel in eerste aanleg als in beroep omvat de procedure voor het eengemaakt octrooigerecht drie fases: een schriftelijke behandeling, een procedure van instaat stelling en een mondelinge behandeling. De partijen beginnen met de uitwisseling van hun schriftelijke procedurestukken en hun bewijsstukken bij de schriftelijke behandeling. Dan volgt de procedure van instaat stelling, geleid door de rechter-rapporteur. Tijdens die fase kan de kamer de stand van zaken van het dossier nagaan en alle nodige maatregelen nemen om de mondelinge behandeling voor te bereiden. Die procedure laat ook toe om samen met de partijen te kijken of er een mogelijkheid is tot een minnelijke schikking van het geschil. De mondelinge behandeling tenslotte bestaat uit een zitting waarbij de partijen en eventuele getuigen en deskundigen worden gehoord. In eerste aanleg zou de volledige procedure niet langer dan een jaar mogen duren.

    De lidstaten die een lokale of regionale afdeling oprichten, bepalen de procedureta(a)l(en) voor die afdeling. Dat moeten officiële talen van de Europese Unie zijn. Voor lokale afdelingen kunnen de officiële taal of talen van de lidstaat waar die afdeling is gevestigd en/of een of meerdere officiële talen van het EOB worden aangeduid. Voor de regionale afdelingen kan om het even welke officiële taal van de Europese Unie en/of een of meerdere officiële talen van het EOB worden aangeduid.

    Regel 14, paragraaf 2, punt a) van het Procedurereglement bepaalt dat de eiser de proceduretaal mag kiezen. Wanneer de verweerder zijn verblijfplaats of hoofdvestiging heeft in de lidstaat waar de lokale of regionale afdeling zich bevindt, en de vermeende inbreuk beperkt is tot die lidstaat, moet de procedure gevoerd worden in de officiële taal of een van de officiële talen van de desbetreffende lidstaat. De lidstaten met meerdere officiële talen kunnen bepalen dat de procedure moet worden gevoerd in de officiële taal van de regio waar de verblijfplaats of hoofdvestiging van de verweerder is (naar keuze van de eiser indien er meerdere verweerders zijn), of in de officiële taal van de verweerder (ook naar keuze van de eiser indien er meerdere verweerders zijn).

    Voor de lokale afdeling in Brussel van het Gerecht van eerste aanleg zijn de proceduretalen het Nederlands, het Frans, het Duits en het Engels. Het taalregime voor de lokale afdeling is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

    Voor de centrale afdeling is de proceduretaal de taal waarin het Europees octrooi werd verleend, namelijk het Duits, het Engels of het Frans.

    In beroep is de proceduretaal de taal die werd gebruikt in eerste aanleg. De partijen kunnen echter overeenkomen om de taal te gebruiken waarin het Europees octrooi werd verleend.

    Vertegenwoordiging van de partijen voor het UPC

    Gezien de bijzonderheden van de procedure voor het eengemaakt octrooigerecht, is vertegenwoordiging voor dit gerecht verplicht. Er bestaat desalniettemin een uitzondering voor vorderingen ingesteld tegen beslissingen van het Europees Octrooibureau.

    De partijen kunnen worden vertegenwoordigd voor het UPC door advocaten die gemachtigd zijn om hun beroep uit te oefenen voor een gerecht van een overeenkomstsluitende lidstaat. Ze kunnen zich rechtstreeks registreren als vertegenwoordigers in het casemanagementsysteem (CMS).

    De partijen hebben ook de mogelijkheid zich te laten vertegenwoordigen door Europese octrooigemachtigden die bevoegd zijn om als professionele vertegenwoordigers voor het Europees Octrooibureau op te treden, en die over passende kwalificaties, zoals een Europees certificaat over octrooigeschillen, beschikken. Tijdens een overgangsperiode van één jaar vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst zullen verschillende andere certificaten worden beschouwd als passende kwalificaties (zie Regel 12 van het Reglement van het Europees certificaat inzake octrooigeschillen). De Europese octrooigemachtigden die partijen wensen te vertegenwoordigen voor het UPC kunnen, via het CMS, vragen om zich te laten inschrijven op de lijst van bevoegde gemachtigden door hun Europees certificaat over octrooigeschillen of een erkenningsaanvraag van andere passende kwalificaties voor te leggen.

    Kostenbarema van de procedure

    De procedurekosten omvatten een vast bedrag en, voor bepaalde vorderingen, een bijkomend bedrag afhankelijk van de waarde van het geschil. Een waarde-afhankelijk bedrag wordt aangerekend wanneer de waarde van de zaak het vastgelegde maximum van 500.000 euro overstijgt, en neemt toe in functie van de waarde van de vordering. Het waarde-afhankelijk bedrag is gebaseerd op de geraamde waarde van de zaak die wordt voorgelegd door de eiser in de toelichting van zijn vordering. De geraamde waarde van de zaak houdt rekening met het objectief belang van de eiser bij het instellen van de vordering.

    De vorderingen waarvoor een bijkomend bedrag gebaseerd op de waarde van het geschil kan worden aangerekend zijn de volgende:

    • vordering wegens feitelijke inbreuk;
    • reconventionele vordering wegens feitelijke inbreuk;
    • vordering tot verklaring van niet-inbreuk;
    • vordering tot vergoeding voor een licentie van rechtswege;
    • vordering tot schadevergoeding.

    overzicht van de procedurekosten.

    De richtlijnen over de vaststelling van de waarde van de vorderingen, om de procedurekosten te kunnen bepalen, en de maximale terugvorderbare kosten voor de vertegenwoordigers van de partij die in het gelijk wordt gesteld.

    De procedurekosten voor het UPC moeten worden vergeleken met de huidige procedurekosten voor de nationale rechtbanken, die verschillen tussen de landen waar een vordering moet worden ingesteld. De procedure voor het UPC leidt overigens tot één beslissing die wordt genomen door uiterst gespecialiseerde magistraten en die rechtstreeks van toepassing is in alle overeenkomstsluitende lidstaten.

    De beslissingen van het UPC over Europese octrooien met eenheidswerking dekken alle deelnemende lidstaten waar die octrooien eenheidswerking genieten, namelijk de deelnemende lidstaten waar de Overeenkomst van kracht is op de registratiedatum van de eenheidswerking. Voor de “klassieke” Europese octrooien, en onder voorbehoud van een eventuele afwijking (opt-out), dekken de beslissingen van het UPC het grondgebied van de lidstaten die de Overeenkomst hebben bekrachtigd en waar het octrooi uitwerking heeft.

    Vermindering en terugbetaling van de kosten

    Kleine en micro-entiteiten genieten een vermindering van 40 % van de procedurekosten. Van de vastgelegde heffing en de waarde-afhankelijke heffing wordt bovendien tot 60 % terugbetaald indien de partijen zo spoedig mogelijk het geschil beslechten, indien de vordering wordt ingetrokken of indien er een beroep wordt gedaan op een alleensprekende rechter.

    Als het bedrag van de opeisbare procedurekosten een bedreiging vormt voor het economische voortbestaan van een partij die geen natuurlijke persoon is en die redelijkerwijs toegankelijke en plausibele elementen heeft voorgelegd als bewijs voor het feit dat het bedrag van de procedurekosten haar economische voortbestaan in gevaar brengt, kan het UPC, op verzoek van die partij, de vastgelegde heffing en de waarde-afhankelijke heffing volledig of gedeeltelijk terugbetalen.

    Videopresentatie van de lokale afdeling in Brussel

    Laatst bijgewerkt
    2 september 2024