Na de vergadering van 12 oktober 2007 van de Sectie « Auteursrecht en naburige rechten » van de Raad voor de Intellectuele Eigendom (verder « de Sectie » genoemd), maakte de Dienst voor de Intellectuele Eigendom (verder de « DIE » genoemd), op verzoek van de Sectie, een analyse van het Europese ontwerp met betrekking tot de digitale bibliotheken en zijn weerslag op het Belgische recht. De vertegenwoordigers van de drie Gemeenschappen, van de Koninklijke Bibliotheek, van het Koninklijk Filmarchief, van de POD Wetenschapsbeleid, van de CIUF (Conseil Interuniversitaire de la Communauté française), en vertegenwoordigers van de universiteiten van Gent en Leuven werden uitgenodigd om deel te nemen aan de vergaderingen van de Sectie in het kader waarvan dit onderwerp werd besproken.

De verschillende nationale, Europese of internationale projecten inzake digitalisering en online-toegankelijkheid van verzamelingen doen immers de vraag rijzen, of de exclusieve rechten inzake intellectuele eigendom wel het meest geschikte juridische instrument zijn om enerzijds instellingen van algemeen belang in staat te stellen hun taak van bewaring en toegankelijkheid van het cultureel en wetenschappelijk erfgoed te vervullen en, anderzijds, de rechthebbenden in staat te stellen hun scheppingen te valoriseren en te exploiteren. De rechthebbenden drukken de wens uit om deel te hebben aan het digitaliseringsproces van het cultureel en wetenschappelijk erfgoed. Ze verwijzen in dit verband naar het concept « gedeeld erfgoed », met name een erfgoed bestaande uit werken en prestaties die door de INSTELLINGEN zijn gevaloriseerd. De rechthebbenden vinden dat de exclusieve rechten in dit geval beantwoorden aan de noden van de INSTELLINGEN voor het verwezenlijken van hun projecten van digitalisering en toegankelijkheid van hun collecties. De INSTELLINGEN zijn echter wel van mening dat de strikte toepassing van de exclusieve rechten niet volledig beantwoordt aan de problemen waarmee de INSTELLINGEN worden geconfronteerd. Welnu, indien de exclusieve rechten niet het meest adequate juridisch instrument zouden vormen, dan rijst de vraag of de uitzonderingen, de wettelijke licenties of andere juridische mechanismen van aard zijn om op algemene manier tegemoet te komen aan de noden van alle bij deze digitaliseringsprojecten betrokken partijen.

De doelstelling van deze analyse door de DIE was om typegevallen te bepalen (drie typegevallen, zie infra) waarin bibliotheken, musea, archieven en filmmusea met een opdracht van algemeen belang (verder de « INSTELLINGEN » genoemd) zich kunnen bevinden in het kader van de reproductie en de mededeling aan het publiek van werken, prestaties en databanken. De DIE heeft drie typegevallen bepaald. Het eerste betreft de digitalisering van beschermde werken, prestaties en databanken, door de INSTELLINGEN, en hun interne communicatie (bijvoorbeeld via het intranet) met uitsluitend intern doel. Het tweede geval betreft de digitalisering van beschermde werken, prestaties en databanken, door de INSTELLINGEN, hun communicatie en terbeschikkingstelling in hun lokalen, voor « derden-gebruikers » voor onderzoeks- en/of onderwijsdoeleinden. Het derde typegeval is gelijkaardig aan het tweede, op dit verschil na, dat het ter beschikking stellen van gedigitaliseerde werken, prestaties en databanken gebeurt voor « derden-gebruikers » die er buiten de INSTELLINGEN toegang toe krijgen.

Eens deze typegevallen bepaald, werden ze t.o.v. de er eventueel op van toepassing zijnde wettelijke bepalingen, geanalyseerd. Deze typegevallen dienden eveneens als inspiratiebron voor een eventuele wijziging of opstelling van nieuwe normen, gaande van de minst dwingende (uitzonderingen) tot de meeste dwingende bepalingen (exclusieve rechten) voor de INSTELLINGEN.

Een tweede versie van deze analyse liet toe om een synthetische uiteenzetting te geven van de op 3 juni 2008 op Europees niveau geuite adviezen van de deskundigengroep op hoog niveau, in het kader van het eindverslag betreffende de digitale bewaring, verweesde en uitgeputte werken (Copyright Subgroup – Final Report on Digital Preservation, Orphan Works and Out-of-Print Works”). Deze tweede versie heeft bovendien duidelijk gemaakt in welke mate de reproductiehandelingen en mededelingen aan het publiek van werken, prestaties of databanken, uitgevoerd door de INSTELLINGEN in de beoogde typegevallen, worden gedekt door de Belgische wettelijke bepalingen inzake het auteursrecht. Anderzijds beoogt deze versie een denkpiste te zijn voor de Belgische wetgever, waarbij zowel rekening wordt gehouden met de Europese aanbevelingen als met het onderzoek van de Belgische wettelijke bepalingen.

Dit advies heeft niet de bedoeling exhaustief te zijn wat betreft de buitenlandse juridische stelsels die van toepassing kunnen zijn op de drie welbepaalde typegevallen, noch wat betreft de vragen die zijn gerezen, of nog, de voorgestelde denkpistes.

De analyse van de DIE is bovendien beperkt in haar opzet. Ze had niet tot doel een onderzoek in te stellen naar de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op de typegevallen waarin commerciële handelingen worden gesteld. Dergelijk onderzoek kan eventueel het voorwerp uitmaken van een latere aanvullende studie. Er werd evenmin een onderzoek verricht naar de praktijk van het « interbibliothecair leenverkeer ». Bovendien, wanneer de DIE in zijn analyse de problematiek aanhaalt van de financiële en menselijke lasten van de INSTELLINGEN, baseert hij zich op de gesprekken gevoerd met de geraadpleegde INSTELLINGEN en niet op een onderzoek van de financiering van deze INSTELLINGEN.

Dit advies geeft de standpunten weer van de leden en de deskundigen van de Sectie, alsook van de uitgenodigde deskundigen (zie lijst in bijlage), wat betreft de juridische analyse uitgevoerd door de DIE (zie volledige analyse in bijlage).

In het advies worden de aanbevelingen gepresenteerd, die op Europees niveau werden uitgewerkt en bestemd zijn voor alle milieus (Staat, rechthebbenden, beheersvennootschappen en gebruikers) die betrokken zijn bij de projecten inzake digitale bibliotheken.

Vervolgens bevat het een synthese van, enerzijds, de conclusies van de juridische niet-exhaustieve analyse uitgevoerd door de DIE in verband met de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op de drie typegevallen, en anderzijds, de denkpistes naar voor geschoven door de DIE. Deze synthese integreert overigens zowel de commentaren uitgebracht door de leden van de Sectie als de commentaren van de deskundigen, in de periode van 15 februari 2008 tot 25 juni 2009.

Advies van 21 september 2009 (PDF, 19.91 MB)

 

 

Laatst bijgewerkt
17 november 2023