België is een van de pioniers in de ontwikkeling van kernenergie, deels dankzij de aanwezigheid van uraniumvindplaatsen in Congo. Zo kwam het dat België tijdens de Tweede Wereldoorlog een overeenkomst sloot met de Verenigde Staten en met het Verenigd Koninkrijk om uranium te leveren in ruil voor kennis en technologieën voor civiele (niet-militaire) toepassingen van kernenergie.

De ontwikkeling van de eerste reactoren in België

In 1956 slaagde België erin om de eerste gecontroleerde kettingreactie op te starten in de onderzoeksreactor BR1 (Belgian Reactor 1), nu nog steeds in werking in het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK•CEN). Heel snel na dat eerste succes startte België met de bouw en de exploitatie van 2 nieuwe reactoren:

  • een testreactor voor materialen (BR2) die sinds 1961 in bedrijf is en vandaag nog steeds gebruikt wordt, onder andere voor de productie van radio-isotopen,
  • een proefreactor om elektriciteit te produceren (BR3) in werking sinds 1962. Die eerste Europese drukwaterreactor werd uitgebaat door de elektriciteitsproducenten. Hij werd ook gebruikt om het personeel van de toekomstige kerncentrales van Doel en Tihange op te leiden. De reactor werd in 1987 definitief stilgelegd en door de Europese Commissie aangeduid als pilootinstallatie voor het onderzoek rond de ontmanteling van kernreactoren.

Na een volgende test met een kernreactor voor elektriciteitsproductie, uitgevoerd in Chooz in samenwerking met de Fransen, startte België zijn elektronucleair programma op. Er kwamen 3 nieuwe reactoren, die in 1975 in gebruik werden genomen: Doel 1, Doel 2 en Tihange 1. Met de tijd kwamen daar zowel in Doel als in Tihange nog eens 2 reactoren bij.

Van de ontwikkeling van de splijtstofcyclus tot het parlementair debat

Samen met de bouw van de eerste krachtige kerncentrales draagt België ook bij tot de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en knowhow op het vlak van opwerking van bestraalde splijtstoffen en recyclage van plutonium. Dat is in het bijzonder te danken aan de impulsen die het Parlement en de Belgische regering aan de onderzoeksinstellingen geven en aan de exploitatie van een Belgische pilootfabriek voor opwerking, EUROCHEMIC (1966-1974), een project waar 14 OESO-landen aan deelnemen.

Vanaf 1955 en ook in de volgende decennia werd de opwerking van bestraalde splijtstof en de recyclage van herbruikbare materialen geleidelijk beschouwd als de ideale strategie voor het beheer van bestraalde kernbrandstoffen, zowel vanuit ecologische invalshoek als vanuit het streven naar energieonafhankelijkheid. De opwerking werd ook gestimuleerd door de ontwikkeling van de reactoren met als doel om de plutoniuminventaris te beperken. Daarom besliste men om eerst 'piloot'-opwerkingsfabrieken te bouwen (zoals Eurochemic in België) en vervolgens een aantal industriële fabrieken (zoals de Belgische fabriek Belgonucléaire en de fabrieken in het Franse La Hague en het Engelse Sellafield).

In de lijn van de weg die de Belgische overheid in die tijd insloeg, sloot de Belgische firma SYNATOM in 1976 en 1978 opwerkingscontracten af met de Franse onderneming Cogéma (vervolgens Areva en daarna Orano), uitbater van de opwerkingsfabriek in het Franse La Hague, voor een totaal van 672 ton bestraalde splijtstof.

Tegen het einde van de jaren 1970 besloot Amerikaans president Carter om in de VS niet langer te kiezen voor opwerking. Naar aanleiding van die beslissing namen de investeringen in nieuwe kerncentrales er een duik. Een trend die nog versterkt werd door het ongeval in de centrale van Three Mile Island in 1979. En naar aanleiding van het ongeval in Tsjernobyl in 1986 besloten verschillende westerse landen om hun plannen voor nieuwe kerncentrales in de koelkast te stoppen. Daardoor was er plots een enorm overschot aan uranium en kelderde de prijs. In België zag men af van de verdere uitbreiding van pilootfabriek Eurochemic, die al sinds acht jaar in werking was.

Men besloot om opslaginstallaties op te trekken om de residu's (of geconditioneerd afval) ontstaan uit de contracten met Areva in onder te brengen, op de site van Belgoprocess, de operationele tak van NIRAS in Dessel.

Het parlementaire debat van 1993

Die radicale ommekeer leidt in 1992 en 1993 tot een parlementair debat in België over de recyclage van plutonium, het gebruik van MOX-splijtstof (nucleaire brandstof bestaande uit een mengsel van plutonium en uranium) in de Belgische kerncentrales en de mogelijkheid om verbruikte kernbrandstof op te werken. Dat debat zou uitmonden in de Kamerresolutie van 22 december 1993.

Die resolutie gaf de toestemming om de al lopende opwerkingscontracten en de daaruit voortkomende recyclage van plutonium voor te zetten, op voorwaarde dat er een grondige evaluatie komt van de mogelijke opties voor de toekomst. De regering werd geacht om binnen de vijf jaar na het debat een rapport voor te leggen over het onderwerp.

De Ministerraad van 4 december 1998

In 1998 stellen de betrokken instellingen en ondernemingen een synthese- en evaluatierapport op dat de vorderingen tot dan beschrijft. Naar aanleiding van dat rapport neemt de Ministerraad van 4 december 1998 de volgende beslissingen:

  • het vijfde opwerkingscontract voor 225 ton splijtstof dat in 1991 werd afgesloten tussen SYNATOM en Cogéma wordt stopgezet, met inbegrip van de in dat contract opgenomen opties;
  • er mogen geen nieuwe opwerkingscontracten meer worden afgesloten zonder de officiële goedkeuring van de regering;
  • er moet tijdig een rapport komen dat een totaalvisie uiteenzet voor de eindfase van de splijtstofcyclus.

Sinds 1998 heeft SYNATOM geen enkel nieuw opwerkingscontract meer afgesloten, noch heeft het daartoe een officiële goedkeuring gevraagd. Er werd ook geen rapport meer voorgesteld aan de Ministerraad.

De ontwikkelingen sinds 1998

Sinds 1998 zijn er tal van elementen naar voor gekomen die een impact kunnen hebben op de Belgische beheerstrategie van bestraalde splijtstof. Enkele voorbeelden:

  • De commissie AMPERE: eind 2000 werd er een Commissie voor de Analyse van de Middelen voor Productie van Elektriciteit en de Reëvaluatie van de Energievectoren (AMPERE) belast met de opdracht om een reeks aanbevelingen en voorstellen te formuleren voor de Belgische elektriciteitsproductie in de 21e eeuw. AMPERE analyseerde vraag en aanbod binnen ons grondgebied en werkte een reeks scenario's uit die, voor een bepaalde vraag, evalueren welke gevolgen de verschillende energiekeuzes op de CO2-uitstoot hebben. Uit de conclusies van AMPERE blijkt het positieve effect van kernenergie op de CO2-uitstoot. De conclusies benadrukken ook dat de expertise die België de voorbije decennia heeft opgebouwd op het vlak van kernenergie, niet verloren mag gaan. 
  • Verbetering van de opwerkingstechnologieën.
  • De voortgang van de projecten van de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen (NIRAS) voor de berging van kortlevend, middel- of laagradioactief afval en de vorderingen op wetenschappelijk, technisch en veiligheidsvlak met betrekking tot een ondergrondse bergingsinstallatie voor langlevend middel- en laagradioactief afval en lang- of kortlevend hoogradioactief afval.
  • De bewustwording voor de opwarming van het klimaat en voor de uitstoot van broeikasgassen.
  • De wet op de kernuitstap van januari 2003 heeft een aantal beperkingen opgelegd voor de totale hoeveelheid splijtstof die bestraald zal worden voor de elektriciteitsproductie in de Belgische kerncentrales, alsook voor de beschikbare tijd om opgewerkt plutonium en uranium te hergebruiken in die centrales.
  • De commissie energie 2030: medio 2007 heeft de Commissie Energie 2030, die bestaat uit een reeks Belgische en buitenlandse deskundigen, haar rapport overhandigd. Dat moet als basis dienen voor de uitstippeling van het Belgische energiebeleid tegen 2030. Daarin werd uitgegaan van verschillende scenario's, en met de hulp van het Planbureau konden de kwantitatieve resultaten van die scenario's worden bepaald. De Commissie trekt de volgende conclusies: het Belgische energiebeleid moet bestaan uit een evenwichtige mix van de bijdrage van 4 componenten (energiebesparing, koolstofgebaseerde, nucleaire en hernieuwbare energiebronnen). Elk van die 4 "energiebronnen" moet in overweging worden genomen. Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) en de EU zijn immers van mening dat er een niet-optimale energiemix zou ontstaan mochten we een van die bronnen verwaarlozen.
  • Het MYRRHA-project: in maart 2010 keurde de Ministerraad de beslissing van het kernkabinet goed om het project MYRRHA van het Studiecentrum voor Kernenergie te subsidiëren voor een bijkomend bedrag van 60 miljoen euro op vijf jaar.
  • De ramp in Fukushima Daiichi in maart 2011, die als gevolg had dat alle bestaande kerncentrales aan een nieuwe veiligheidsevaluatie ("stresstest") werden onderworpen en dat landen zoals Duitsland nu volop de kaart trekken van denuclearisatie. 
  • Het Afvalplan van NIRAS voor het langetermijnbeheer van hoogradioactief en/of langlevend geconditioneerd afval, vergezeld van een 'Environmental Strategic Assessment' (SEA) dat op 23 september 2011 aan de federale regering werd voorgesteld met als doel om een beslissing mogelijk te maken over het langetermijnbeheer van kortlevend, middel- of laagradioactief afval, van langlevend middel- en laagradioactief afval en van lang- of kortlevend hoogradioactief afval. 
  • De ontdekking van microscopisch kleine scheurtjes in de reactorkuipen van Doel 3 en Tihange 2 heeft ertoe geleid dat beide reactoren bijna twee jaar buiten dienst waren. Electrabel toonde aan dat de veiligheid in beide reactoren nooit in het gedrang is gekomen, het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle gaf in mei 2013 dan ook groen licht voor hun heropstart. Electrabel sloot deze reactoren in maart 2014 na onverwachte resultaten voor een van de tests die door het FANC waren bevolen. Electrabel heeft het agentschap in juli 2015 de verantwoordingsdossiers van de behaalde resultaten bezorgd en op basis daarvan heeft het agentschap toestemming gegeven voor de heropstart van de twee reactoren in november 2015.
  • De buitenwerkingstelling van de drie oudste Belgische reactoren (Tihange 1, Doel 1 en Doel 2) is met 10 jaar uitgesteld door de wijziging van de kernuitstapwet.
  • Ministerieel besluit van 3 oktober 2016 tot vaststelling van het eerste Nationaal Programma voor het beheer van verbruikte splijtstoffen en radioactief afval. 
     
Laatst bijgewerkt
21 november 2018