De term biobrandstof omvat de vloeibare of gasvormige brandstoffen die gebruikt worden voor vervoer en geproduceerd worden uit biomassa en die een rechtstreeks vervangmiddel zijn voor de fossiele brandstoffen in de transportsector.

De meest gebruikte biobrandstoffen zijn op dit ogenblik:

  • biodiesel,

  • ethanol,

  • geavanceerde biobrandstoffen.

Biodiesel

Biodiesel wordt geproduceerd uit plantaardige olie geëxtraheerd uit koolzaad, zonnebloem, soja, palm, enz. Die olie wordt veresterd waardoor methylestervetzuur (MEVZ of FAME, Fatty Acid Methyl Ester) ontstaat. Volgens de norm NBN EN 590:2013-+A1 (Brandstoffen voor wegvoertuigen - Diesel - Eisen en beproevingsmethoden, november 2017) mag er maximum 7% (V/V) biodiesel aan fossiele diesel worden toegevoegd.

Sinds 23 juli 2018 zijn ook andere dieselproducten toegestaan, met hogere aandelen plantaardige of synthetische olie.

Het koninklijk besluit van 8 juli 2018 betreffende de benaming en de kenmerken van de gasolie-diesel en van de benzines laat het toe om andere types diesel zoals HVO biodiesel (waterstofbehandelde plantaardige olie) op de markt te brengen, die eveneens geproduceerd wordt uit plantaardige oliën en die conform moet zijn met de norm NBN EN 15940. In tegenstelling tot FAME heeft HVO biodiesel een chemische structuur die identiek is aan die van fossiele diesel.   

Ethanol

Ethanol is een alcoholproduct dat ontstaat door vergisting van bieten, rietsuiker, tarwe, maïs, enz.
Geproduceerd uit planten kan het ook getransformeerd worden in ETBE (ethyl tertio butyl ether). Het is een klopwerend middel dat het octaangetal van benzine verhoogt. Volgens de norm NBN EN 228 (Brandstoffen voor wegvoertuigen - Ongelode benzine - Eisen en beproevingsmethoden) mag er in benzine E5 maximum 5% (V/V) ethanol en in benzine E10 maximum 10 % ethanol worden bijgemengd.

Geavanceerde biobrandstoffen

Andere soorten biobrandstof, de zogeheten “geavanceerde” biobrandstoffen, kunnen onder bepaalde voorwaarden gebruikt worden, zoals bepaald in de wet van 17 juli2013 betreffende de minimale nominale volumes duurzame biobrandstoffen die de volumes fossiele motorbrandstoffen, die jaarlijks tot verbruik worden uitgeslagen, moeten bevatten. Op dit ogenblik zijn zij echter nog niet voldoende ontwikkeld en niet economisch rendabel om aan de gehele vraag van de markt te voldoen.

Doelstellingen van productie en gebruik van biobrandstoffen

Met de productie en het gebruik van biobrandstoffen worden drie doelstellingen nagestreefd :

  1. de strijd tegen de klimaatverandering opvoeren om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen;

  2. de bevoorradingszekerheid veilig stellen en de energiebronnen in de vervoersector diversifiëren om Europa minder afhankelijk te maken van de invoer van aardolieproducten ;

  3. bijdragen tot de doelstelling van 10 % hernieuwbare energie in de transportsector tegen 2020.

Om deze doelstellingen te behalen en zich te schikken naar de Europese wetgeving over de hernieuwbare energiebronnen (richtlijnen 2009/28/EG,  2009/30/EG en (EU)2015/1513), verplicht de wet van 17 juli 2013 de maatschappijen die dieselproducten of benzine uitslaan, een bepaald percentage duurzame biobrandstof toe te voegen aan de fossiele brandstoffen die zij uitslaan.

Categorieën biobrandstoffen

In de wet van 17 juli 2013 zijn de biobrandstoffen in 3 categorieën onderverdeeld.

  • Voor de biobrandstoffen van categorie A bestaat er een Europese of Belgische norm.

  • Voor de biobrandstoffen van categorie B bestaat er nog geen norm maar zij mogen in de fossiele motorbrandstoffen worden bijgemengd. Dergelijke brandstoffen mogen op de markt worden gebracht als daarvoor een technisch dossier wordt goedgekeurd en als de Algemene Directie Energie daarvoor een vergunning aflevert.

  • De producten van categorie C zijn biobrandstoffen van categorie A of B die geproduceerd zijn uit een grondstof die dubbel kan worden geteld volgens de criteria van richtlijn 2009/28/EG. Zij mogen op de markt worden gebracht indien de Algemene Directie Energie daarvoor toestemming geeft.

De procedure voor het technisch dossier en voor de gebruiksaanvraag worden verder beschreven in het koninklijk besluit van 16 juli 2014 betreffende de informatie- en administratieve verplichtingen met betrekking tot de biobrandstoffen van categorie B en C in overeenstemming met de wet van 17 juli 2013 houdende de minimale nominale volumes duurzame biobrandstoffen die de volumes fossiele motorbrandstoffen, die jaarlijks tot verbruik worden uitgeslagen, moeten bevatten. Dit is van toepassing voor biobrandstoffen van categorie B en/of C.

Toezicht op de naleving van de verplichte bijmenging van biobrandstoffen in fossiele motorbrandstoffen

Elk kwartaal moeten de aardoliemaatschappijen die onderworpen zijn aan de wet van 17 juli 2013 de volumes fossiele brandstoffen en biobrandstoffen die zij het afgelopen kwartaal hebben uitgeslagen, aan de Algemene Directie Energie rapporteren. De AD Energie moet die gegevens controleren op basis van de duurzaamheidsgegevens aangeleverd door de Algemene Directie Leefmilieu van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, en op basis van de gegevens over de uitslag tot verbruik aangeleverd door de FOD Financiën.

Aardoliemaatschappijen die niet rapporteren en die geen minimale bijmenging verrichten, riskeren een administratieve boete die bepaald is in de wet.

Aangifteformulier Petroleumbalans (XLSX, 386.96 KB)

Afwijkingsprocedure voor het op de markt brengen van niet-genormeerde biobrandstof of zuivere koolzaadolie

Een afwijking voor het op de markt brengen kan voor de biobrandstoffen worden verleend, wanneer ze eenmaal gemengd met diesel of benzine, niet voldoen aan de eisen van de normen EN 590 en EN 228.

Anderzijds kan een afwijking worden gevraagd voor het gebruik van zuivere koolzaadolie.

Deze aanvragen voor afwijking moeten voldoen aan de eisen van het KB van 22 november 2006 tot vaststelling van de regels voor het in de handel brengen van niet-gestandaardiseerde biobrandstoffen.

De beslissing tot afwijking beperkt het op de markt brengen enkel tot de partijen die in geen geval de biobrandstof kunnen verdelen, op een punt dat toegankelijk is voor andere eindgebruikers, dan deze die betrokken zijn bij de aanvraag.

De vrijstellingen zijn geldig voor een periode van drie jaar en kunnen worden verlengd voor een nieuwe periode van 3 jaar op basis van een nieuwe aanvraag. Deze aanvraag kan in geval van niet-naleving van de vergunningsvoorwaarden worden ingetrokken.

Procedure

De partijen die betrokken zijn bij het project doen een aanvraag per aangetekend schrijven aan de Algemene Directie Energie, met het specifieke project formulier (DOC, 42 KB). Het formulier wordt opgesteld in twee exemplaren, die naar het volgende adres worden gestuurd:

FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie
Algemene Directie Energie
Dienst Kwaliteit van de Olieproducten
Koning Albert II-laan 16
1000 Brussel

Het project wordt vervolgens door de Algemene Directie Energie voor goedkeuring overgemaakt aan de AD Leefmilieu van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

De aanvraag kan slechts positief worden beoordeeld, mits de gezamenlijke instemming van de twee bevoegde overheden. Indien van toepassing, deelt de AD Energie het gezamenlijke besluit mee, per aangetekend schrijven binnen drie maanden na de aanvraag.

Laatst bijgewerkt
4 april 2022