Table of Contents
Verdere vertraging van het bbp in 2023 na de opleving van 2021
Na een gemiddelde groei van 1,8 % tussen 2015 en 2019 en een daling met 4,8 % in 2020 door de internationale coronacrisis herstelde de groei van het Belgische bbp zich met 6,2 % in 2021, om dan te verzwakken naar 4,2 % in 2022 en 1,3 % in 2023.
In 2023 toonde de groei van het bbp van België (+1,3 %) zich dynamischer dan dat van Frankrijk (+0,9 %), Nederland (+0,1 %), Duitsland (-0,3 %) en de eurozone (+0,4 %).
In de loop van de eerste drie kwartalen van 2024 groeide het bbp constant met 0,3 % per kwartaal, om te eindigen op 0,2 % in het vierde kwartaal. In het vierde kwartaal van 2024 lag de groei op jaarbasis van het bbp van België (+1,1 %) hoger dan in de overeenstemmende periode van 2023 (+0,6 %). Voor het volledige jaar 2024 zou het bbp met 1,0 % gegroeid zijn (volgens een eerste raming van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR).
Uitgaven: verdere verzwakking van de economische bedrijvigheid
In 2023 zwakte de Belgische bbp-groei enigszins af over de kwartalen heen en zakte van 2,7 % op jaarbasis in het eerste kwartaal naar 0,6 % in het derde en vierde kwartaal. Die verzwakking van de groei is voornamelijk te wijten aan de daling van de binnenlandse vraag, die daaraan negatief bijdroeg in het vierde kwartaal (met -0,7 procentpunt (pp)), tegenover een nog positieve bijdrage in het eerste kwartaal (4,4 pp).
De bijdragen van de buitenlandse handel daarentegen, die negatief waren in het eerste en tweede kwartaal van 2023 (respectievelijk -1,7 en -1,0 pp), trokken de groei naar omhoog in het derde en vierde kwartaal (respectievelijk 0,6 en 1,2 pp). Voor het volledige jaar 2023 groeide het Belgische bbp met 1,3 %, waarbij de economische groei voornamelijk werd gevoed door de consumptiebestedingen van de overheid (0,8 pp), gevolgd door de bruto binnenlandse kapitaalvorming (0,4 pp waarvan 0,8 voor de bruto vaste kapitaalvorming en -0,4 voor de voorraadwijziging) en de consumptiebestedingen van de huishoudens (0,3 procentpunt). De uitsplitsing van de uitgaven en investeringen toont het overwicht aan van de bijdrage van de ondernemingen, zelfstandigen en instellingen zonder winstoogmerk (izw’s) (0,79 pp) tegenover 0,15 pp voor de overheidsbesturen, maar een afname voor de investeringen van de huishoudens in woningen (-0,12 pp). De netto-uitvoer daarentegen knaagde aan de groei met 0,2 procentpunt, door de vertraging van de groei van de wereldeconomie. Die verzwakking is gedeeltelijk het resultaat van het optrekken van de rentevoeten door verschillende centrale banken en van de aanhoudende geopolitieke spanningen (met name de oorlog in Oekraïne).
In 2023 vertoonde België een hogere jaargroei (+1,3 %) dan Frankrijk (+0,9 %), Nederland (+0,1 %) en Duitsland (-0,3 %).
Een vergelijkende analyse van de drijvende krachten achter de groei laat uiteenlopende ontwikkelingen zien. In Frankrijk werd de economische bedrijvigheid ondersteund door de consumptiebestedingen van de huishoudens en door de buitenlandse handel, terwijl in België de investeringen van de ondernemingen en van de overheid gecombineerd met de consumptiebestedingen van de huishoudens de groei naar omhoog trokken.
In Nederland werd de positieve invloed van de particuliere consumptie, de overheidsconsumptie en de buitenlandse handel fors afgezwakt door de negatieve bijdrage van de voorraadwijziging. In Duitsland werd de negatieve impact van de particuliere consumptie en van de investeringen op het bbp afgezwakt door de lichtjes positieve bijdrage van de buitenlandse handel.
In 2023 weerspiegelen de investeringen per categorie activa een toename van de uitgaven in materiële activa op jaarbasis (+5,2 %) tegenover een daling voor de intellectuele eigendomsrechten (-2,0 % waarvan -0,3 % voor R&D). Over een lange periode bekeken wonnen echter de investeringen in immateriële activa aan dynamiek, met een stijging van gemiddeld 3,5 % per jaar tussen 2010 en 2016 tegenover 4,1 % tussen 2017 en 2023. Omgekeerd vertoonden de investeringen in materiële activa een geringere dynamiek, met een gemiddelde jaarlijkse groei van +1,4 % tussen 2017 en 2023, na +2,7 % tussen 2010 et 2016).
De uitsplitsing van de totale investeringen (tegen werkelijke prijzen) in 2023 per institutionele sector laat het overwegende aandeel zien van de sector niet-financiële vennootschappen (S.11), goed voor 62,0 %, gevolgd door de huishoudens (S.14) (21,7 %), de overheid (S.13) (11,6 %), de financiële vennootschappen (S.12) (4,4 %) en tot slot de instellingen zonder winstoogmerk voor de huishoudens (S.15) (0,3 %).
In de economie als geheel namen de investeringen toe met 3,5 % in 2023 ten opzichte van 2022. Dat is voornamelijk toe te schrijven aan de dynamiek van de investeringen in bepaalde sectoren (chemische industrie, administratieve en ondersteunende diensten, metaalnijverheid, vervaardiging van overige transportmiddelen, financiële activiteiten en verzekeringen …), tegenover een afname in andere sectoren (farmaceutische industrie, hout- en papierindustrie, drukkerijen en reproductie, mijnbouw, cokes en raffinaderijen, landbouw, bosbouw, visvangst …).
Op middellange termijn, tussen 2017 en 2023, doen de grootste stijgingen zich voor in de volgende sectoren:
- financiële activiteiten en verzekeringen (+53,8 %)
- productie en distributie van water, afval- en afvalwaterbeheer en sanering (+17,3 %)
- vervaardiging van machines en werktuigen n.e.g. (+15,7 %)
- informatie en communicatie (12,4 %)
- vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten (+10,8 %)
- farmaceutische industrie (10,5 %)
- vervaardiging van meubelen, juwelen, muziekinstrumenten … (+9,2 %)
- metaalnijverheid en vervaardiging van producten van metaal … (+8,9 %)
- chemische industrie (+7,3 %)
- verwerkende nijverheid (+1,3 %)
- …
Productie: positieve impact van de diensten op de economische bedrijvigheid
In 2023 hebben de diensten in de bestudeerde landen (behalve Frankrijk) en in de eurozone het bbp het meest positief beïnvloed.
In België droegen de diensten met 0,97 procentpunt (pp) bij aan de groei van het bbp met 1,3 %. De volgende diensten leverden de grootste bijdrage:
- overheid en defensie; onderwijs (0,3 pp)
- vastgoedactiviteiten (0,2 pp)
- groot- en kleinhandel, vervoer, horeca (0,1 pp)
- informatie en communicatie (0,1 pp).
De bijdrage van de industrie was vrij bescheiden (+0,1 pp), terwijl die van de bouw zero was.
In Nederland droegen de diensten voor 0,63 pp bij aan de 0,10 % groei van het bbp, terwijl de industrie een negatieve bijdrage leverde van 0,60 pp. Daarentegen werd in Frankrijk de 0,9 % groei van het bbp overwegend gevoed door de industrie (+0,62 pp), gevolgd door de diensten (met 0,47 pp) en de landbouw (+0,09 pp).
In Duitsland waren de negatieve bijdragen van de industrie (-0,11 pp), de bouw (-0,02 pp) en de belastingen min de subsidies op producten (-0,59 pp) gecombineerd met de positieve maar geringere bijdragen van de diensten (+0,47 pp) en de landbouw (+0,01 pp) doorslaggevend in de daling van het bbp (-0,3 %).
Inkomsten: overwicht van de bezoldiging van werknemers
De bezoldiging van werknemers (D1) vormt het grootste deel van het bruto binnenlands inkomen, schommelend naargelang de jaren tussen 48 en 50 %. Het brutobedrijfsresultaat (BBR) en het bruto gemengd inkomen variëren tussen 40 en 42 %, terwijl het aandeel van de belastingen op de productie en op de invoer ongeveer 8 tot 10 % van het bruto binnenlands inkomen vormen.
Margevoet
De margevoet, gedefinieerd als de verhouding tussen het bruto-exploitatieoverschot en de bruto toegevoegde waarde, kende een stijging in België tussen 2015 en 2023, in weerwil van de daling in 2023, gevolg van een minder snelle toename van het brutobedrijfsresultaat ten opzichte van de toegevoegde waarde (zie alle NACE-activiteiten van de tabel hierna). Dat profiel weerspiegelt de groei van de middelen die de Belgische ondernemingen vrijmaken louter dankzij hun bedrijfscycli, die de herleving van de investeringen kunnen bevorderen.
De resultaten van de niet-financiële rekeningen van de institutionele sectoren die gepubliceerd werden sinds het eerste kwartaal van 2019 tonen aan dat de stijging van de margevoet van niet-financiële vennootschappen niet altijd leidt tot een opleving van de investeringen. Tussen het tweede kwartaal van 2021 en het tweede kwartaal van 2022 kenden de margevoeten een stijging, terwijl de investeringsgraad geleidelijk is afgenomen. Van het derde kwartaal van 2022 tot het derde kwartaal van 2023 daarentegen ging de daling van de margevoeten gepaard met een stijging van de investeringscijfers. De laatste cijfers van de nationale rekeningen (persbericht van het INR van 10 januari 2025) lijken het te bevestigen: een stijging van de margevoet leidt niet noodzakelijk tot een toename van de investeringen. In het eerste kwartaal van 2024 leidt de stijging van de margevoet weliswaar tot een toename van de investeringen, maar de daaropvolgende afname in het tweede kwartaal veroorzaakt niet de logisch verwachte afname van de investeringen. Hetzelfde geldt voor het derde kwartaal van 2024, waar zich tegengestelde bewegingen van de twee indicatoren aftekenen.
De algemene margevoet van België is gestegen tussen 2015 en 2022 door een snellere groei van het bruto-exploitatieoverschot ten opzichte van de toegevoegde waarde. Hij bleef lager dan die van de eurozone tot 2017 en dan die van Nederland tot 2018. Hij ligt anderzijds hoger dan die van Frankrijk en Duitsland. Van de drie buurlanden heeft Frankrijk historisch gezien de laagste marges. In 2023 was er een kloof van 6,8 (respectievelijk 4,2) procentpunten tussen de Belgische en de Franse (respectievelijk Duitse) rente.
Margevoet van de sectoren
Tussen 2022 en 2023 noteren de meeste sectoren, waaronder ook de verwerkende nijverheid, een daling van hun margevoet. De sectoren “Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten” en “Financiële activiteiten en verzekeringen” daarentegen gaan erop vooruit en vertonen in 2023 hogere margevoeten dan die van het nationale gemiddelde. De volgende sectoren leggen hoge cijfers voor (margevoet hoger dan 50 %):
- landbouw, bosbouw en visserij (92,4 %)
- vastgoedactiviteiten (87,4 %)
- productie en distributie van gas, elektriciteit … (59,4 %)
- farmaceutische industrie (75,8 %)
- financiële activiteiten en verzekeringen (57,7 %)
- vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten (68,5 %)
Bbp per inwoner
Van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte hebben Luxemburg, Noorwegen en Ierland het hoogste bbp per hoofd van de bevolking. Een aanzienlijk verschil in bbp scheidt hen van de andere landen, met 41.080 euro in 2023 tussen Luxemburg en Nederland (4e in de ranglijst), 30.512 euro tussen Ierland en Nederland en 28.021 euro tussen Noorwegen en Nederland.
Acht landen (waaronder België en Duitsland) hebben een bbp per capita van de bevolking tussen 40.000 en 50.000 euro. Frankrijk behoort tot de groep landen met een bbp per capita van de bevolking tussen 30.000 en 40.000 euro. Nederland staat op de 4e plaats, België op de 8e, net voor Zweden (9e) en Duitsland (10e). Frankrijk staat op de 13e plaats, net achter Malta.
Van onze buurlanden was Nederland het meest dynamisch op lange termijn (2014-2023), met een gemiddelde jaarlijkse groei van 1,3 %, tegenover 1,1 % voor België, 0,7 % voor Frankrijk en 0,5 % voor Duitsland.
Op kortere termijn was het bbp per inwoner in België en de buurlanden het meest dynamisch tussen 2013 en 2017, alvorens te vertragen tussen 2019 en 2023. Het postcorona-inhaaleffect is het duidelijkst tussen 2020 en 2021 in België (+6,5 %), gevolgd door Frankrijk (+6,1 %), Nederland (+5,6,%) en ten slotte Duitsland (+3,1 %). Daarna verzwakt de jaarlijkse groei in België en de buurlanden in 2022 en 2023.
Wat de andere EU-landen betreft, is Ierland het enige land met een hoog positief groeipercentage (+5,5 %) tijdens de coronacrisisperiode (2020), met de hoogste gemiddelde groei van het bbp per hoofd van de bevolking op lange termijn.