Table of Contents
Geringe gemiddelde stijging van de arbeidsproductiviteit per uur sinds 2014
In 2023 heeft de arbeidsproductiviteit per uur van alle activiteiten samen zich enigszins hersteld (+0,1 %), dankzij een lichtjes sterkere groei van de toegevoegde waarde (+1,1 %) ten opzichte van de gewerkte uren (+1,0 %). Op middellange termijn bleef de groei van de algemene productiviteit binnen de perken, met een stijging van gemiddeld +0,2 % tussen 2014 en 2018 naar +0,5 % tussen 2019 en 2023. Op sectorniveau varieerde de intensiteit van die twee componenten (toegevoegde waarde en gewerkte uren).
In 2023 kent de verwerkende nijverheid (C) een afname van de productiviteit (-1,1 %), door een forsere daling van de toegevoegde waarde (-1,6 %) dan van de gewerkte uren (-0,5 %). De chemische sector (C20) noteerde een afname van de productiviteit (-9,6 %) door een daling van de toegevoegde waarde (-9,8 %), terwijl de gewerkte uren verminderden (-0,2 %). Daarentegen verhoogde de productiviteit met +4,0 % in de sector cokes en geraffineerde aardolieproducten (C19), als gevolg van een positieve evolutie van de toegevoegde waarde (+1,5 %) tegenover een daling van het aantal gewerkte uren (-2,5 %).
De farmaceutische sector (C21) kende van zijn kant een vertraging van de productiviteit (+0,8 % in 2023 tegenover +40,0 % in 2022), als resultaat van een groei van de toegevoegde waarde (+3,9 %) die lichtjes hoger lag dan die van de gewerkte uren (+3,1 %).
In de diensten verzwakte de productiviteit in de sectoren Vervoer en opslag (H) (-1,0 %), Telecommunicatie (J61) (-5,8 %), en Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten; administratieve en ondersteunende diensten (M_N) (-1,9 %). Die daling vertaalt een geringere groei of een nulgroei van de toegevoegde waarde tegenover de toename van de gewerkte uren. In de sector Telecommunicatie (J61) is het dalende verloop van de productiviteit te verklaren door een meer uitgesproken afname van de toegevoegde waarde (-6,6 %) dan van de gewerkte uren (-0,8 %).
Daarentegen kende de productiviteit een stijging in 2023, met name in de Horeca (I) (+6,1 %), in de Vastgoedsector (L) (+2,8 %) en in de Financiële activiteiten en verzekeringen (K) (+2,1 %). Dat na een sterkere groei van de toegevoegde waarde (+11,3 %) dan van de gewerkte uren (4,9 %) voor de Horeca (I). Voor de Vastgoedsector (L) en de Financiële activiteiten en verzekeringen (K) vloeide de grotere productiviteit voort uit een groei van de toegevoegde waarde (respectievelijk +1,8 % en +1,6 %) tegenover de afname van de gewerkte uren (respectievelijk -1,0 % en -0,5 %).
Voor de periode 2019-2023 laat de gemiddelde evolutie van de productiviteit in de totale economie (+0,5 %) en in de verwerkende nijverheid (C) (-0,3 %) enerzijds voor de volledige economie een toename van de toegevoegde waarde (+1,7 %) zien die groter is dan de toename van de gewerkte uren (+1,0 %) en anderzijds voor de verwerkende nijverheid gemiddeld een grotere afname van de toegevoegde waarde (-0,6 %) dan van de gewerkte uren (-0,2 %).
De gemiddelde productiviteit nam met name toe in de volgende sectoren:
- Cokes en geraffineerde aardolieproducten (C19) (+12,4 %)
- Farmaceutische industrie (C21 ) (+4,9 %)
- Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten (M) (+1,7 %)
- Handel in en reparatie van auto’s en motorfietsen (G) (+3,6 %)
Die groei is te verklaren door de dynamiek van de toegevoegde waarde in de volgende sectoren:
- Cokes en geraffineerde aardolieproducten (+8,3 %)
- Farmaceutische industrie (+8,3 %)
- Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten (+4,2 %)
- Handel in en reparatie van auto’s en motorfietsen (+3,7 %)
tegenover de toename van de gewerkte uren in de:
- Farmaceutische industrie (+3,3 %)
- Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten (+2,4 %)
- Handel in en reparatie van auto’s en motorfietsen (+0,1 %)
en tegenover de daling van de gewerkte uren in de Cokes en geraffineerde aardolieproducten (-3,6 %).
Belgische loonkosten hoger dan die van de drie grootste buurlanden en voortdurend stijgend sinds 2015
Na 37,8 euro per uur in 2014 zijn de Belgische loonkosten onophoudelijk blijven stijgen en liggen ze boven het peil van de drie voornaamste buurlanden. Ze lagen op 48,1 euro in 2023, wat een totale stijging met 27,2 % betekent. Nederland, tweede na België, kent in 2023 een loonkostenpeil van 42,7 euro, wat vergelijkbaar is met de evolutie in België (+27,9 % sinds 2014). Duitsland, met loonkosten die 40,7 euro bedroegen in 2023, kende sinds 2014 de grootste wijziging (+35,8 %). Frankrijk daarentegen vertoont in 2023 zowel de laagste loonkosten per uur (38,7 euro) als de meest gematigde evolutie (17,5 %).
Ononderbroken stijging van de loonkosten per eenheid sinds 2017
De loonkosten per eenheid (LKE) staan voor de verhouding tussen de kosten van de arbeidskrachten en de productiviteit per uur van de arbeidskrachten. Ze worden beschouwd als een algemene maat voor het (internationale) prijsconcurrentievermogen.
De Belgische LKE liggen hoger dan die van onze drie voornaamste handelspartners. In 2023 legden Frankrijk en vervolgens Nederland de laagste cijfers voor. Dankzij inspanningen die gedaan werden vanaf de jaren 2013-2014 (indexsprong, tax shift, loonmatiging …) kon tot 2021 het verschil tussen België en zijn drie voornaamste handelspartners verkleind worden. Daarna noteerde België twee jaar op rij (in 2022 en in 2023) een toenemend verschil tussen zijn LKE en die van de buurlanden. In haar regeerakkoord van 31 januari 2025 vraagt de nieuwe Belgische federale regering aan de sociale partners om tegen 31 december 2026 een advies op te stellen over de hervorming van de loonwet en van het stelsel van automatische indexering.
Stijging van de loonkosten per eenheid meer uitgesproken in België dan in de buurlanden
Het loonkostenpeil, de productiviteit en de loonkosten per eenheid (LKE) dienen ook bekeken te worden vanuit de dynamiek van hun respectieve evolutie
Na de daling van de LKE in 2015 (gevolg van de hierboven genoemde maatregelen) vertonen de LKE van de volledige economie een ononderbroken groei in België sinds 2016. In 2023 was hun evolutie (+7,6 % op jaarbasis) voornamelijk het resultaat van een geringe toename van de productiviteit (+0,3 % na -0,2 % in 2022) tegenover een versnelde toename van de loonkosten (+7,9 % na +5,0 % in 2022). Frankrijk (+4,2 %) kende voor het vierde jaar op rij een positieve groei van de LKE. Na de daling in 2021 kennen Duitsland (+6,7 %) en Nederland (+7,9 %) in 2023 voor het tweede jaar op rij een stevige toename van hun LKE.
In Frankrijk is die toename het resultaat van een geringere stijging van de productiviteit (+0,2 %) ten opzichte van de gestegen loonkosten (+4,4 %), terwijl een daling van de productiviteit wordt vastgesteld in Duitsland (-0,6 %) en in Nederland (-1,3 %), gecombineerd met een aanzienlijke stijging van de loonkosten (+6,0 % voor Duitsland en +6,6 % voor Nederland).
In 2023 zijn de Belgische loonkosten per uur sneller gestegen dan bij onze voornaamste handelspartners, terwijl de LKE dan weer sneller gestegen zijn dan in Frankrijk en in Duitsland, maar minder snel dan in Nederland. Bovendien hebben die stijgingen van de loonkosten voor het tweede jaar op rij het verschil tussen België en zijn buurlanden doen aanzwellen.
Loonkosten per eenheid en verschillen tussen de sectoren
De positieve evolutie van de totale LKE van de economie kunnen – soms opvallende – verschillen tussen de sectoren verhullen. In 2023 kenden alle sectoren behalve de sectoren Cokes en geraffineerde aardolieproducten, Automobielindustrie en scheepsbouw en Productie en distributie van gas, elektriciteit, stoom en gekoelde lucht een groei op jaarbasis van de LKE. De daling van de LKE van de sector cokes en geraffineerde aardolieproducten (-20,3 %) is het gevolg van de grote daling van de loonkosten (-17,1 %) tegenover een toename van de productiviteit (+4,0 %). Daarentegen vloeit de afname van de LKE van de sector automobielindustrie en scheepsbouw (-4,6 %) voort uit een forsere stijging van de productiviteit (+7,5 %) ten opzichte van de loonkosten (+2,6 %). Hetzelfde geldt voor de sector productie en distributie van gas, elektriciteit, stoom en gekoelde lucht, waar de productiviteit sneller evolueerde (+11,6 %) dan de loonkosten (+7,9 %) (zie tabel Ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit per uur, loonkosten, LKE van de sectoren). De farmaceutische sector, die tussen 2016 en 2023 dalingen van de LKE kende (met uitzondering van 2017, 2021 en 2023), behoort tot de best presterende van de Belgische economie.
Verschillende sectoren, waaronder Farmaceutische industrie, Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten, Reclamewezen en marktonderzoek; overige gespecialiseerde … activiteiten, die in 2022 een afname van hun LKE hadden gekend, zagen die opnieuw stijgen in 2023.