In het kader van de invoering van de kmo-strategie en de SBA (Small Business Act) schetst de Europese Commissie aan de hand van kwantitatieve indicatoren een beeld van het ondernemerschap in elke lidstaat. Die indicatoren worden jaarlijks gepubliceerd in het Europees kmo-rapport en in de landeninformatiefiches (SME-factsheets) waarin meer specifiek de prestaties van kmo's,  gedefinieerd door Eurostat, die actief zijn in de niet-financiële bedrijfseconomie worden geanalyseerd.

Om een internationale vergelijking mogelijk te maken, zijn er vergelijkbare gegevens nodig voor de verschillende landen, aangezien elk land zijn eigen definitie heeft van kmo’s. Zo kunnen twee ondernemingen in een a priori gelijkaardige sociaaleconomische situatie dan niet als kmo’s worden beschouwd, afhankelijk van de reglementering in het land van verblijf. Om dat probleem te voorkomen, voert Eurostat jaarlijks de enquête uit naar de structuur van de ondernemingen (ESO). Daarbij wordt informatie ingezameld over de activiteit, de werkgelegenheid, de opbrengsten, de kosten en de investeringen van het voorgaande boekjaar bij de ondernemingen in elke lidstaat van de Europese Unie met een telkens gelijkaardige methodologie.

Die methode leidt echter tot verschillen tussen enerzijds de nationale administratieve statistieken, die gedetailleerder zijn, maar geen internationale vergelijkingen mogelijk maken, en anderzijds de statistieken van de Europese enquête naar de structuur van de ondernemingen (ESO), die zo’n vergelijking mogelijk maken.

De informatiefiches over kmo’s geven dus een raming per land van het aantal kmo’s actief in de niet-financiële bedrijfseconomie, die in 2022 in België 714.980 ondernemingen bedraagt. Ter vergelijking: volgens diezelfde berekeningswijze telt Duitsland 2.485.997 kmo’s, Nederland 1.437.415 en Luxemburg 37.890. Italië en Frankrijk zijn de enige twee landen die het niveau van drie miljoen kmo’s overschrijden met respectievelijk 3.743.650 en 3.241.539 kmo’s.

Met de economische opleving na COVID-19 blijft het aantal Belgische kmo’s tussen 2021 en 2022 met 4,7 % stijgen (na 5,5 % tussen 2020 en 2021), wat echter onder het EU-gemiddelde ligt (6,5 %). Sommige landen kunnen zelfs stijgingen van meer dan 10 % kennen zoals Frankrijk (10,3 %) en Nederland (13,3 %). Alleen Duitsland ziet een daling van het aantal kmo’s met 1,4 %.

De meeste daarvan zijn micro-ondernemingen (minder dan 10 werknemers). In vergelijking met het EU-gemiddelde (93,7 %) zijn dat er meer in België (95,6 %) en de buurlanden Nederland (95,8 %) en Frankrijk (95 %). Enkele landen hebben daarentegen een aandeel van meer dan 10 % kleine en middelgrote ondernemingen, waaronder Luxemburg (10,1 % kleine en 2 % middelgrote ondernemingen) en Duitsland (13,1 % kleine en 2 % middelgrote ondernemingen).

Op het vlak van kmo-dichtheid telt België in 2022 74 kmo's per 1.000 inwoners, wat hoger is dan het gemiddelde van de Europese Unie (EU) dat 64 kmo's per 1.000 inwoners bedraagt. België neemt daarmee van de 27 EU-lidstaten de 13de plaats in. Bepaalde landen halen zelfs een dichtheid van meer dan 100 kmo's per 1.000 inwoners zoals dat het geval is in Tsjechië (123), in Slowakije (115), in Portugal (108) en in Litouwen (105). Andere landen halen daarentegen zelfs geen 40 kmo's per 1.000 inwoners, zoals in Duitsland (35) en in Roemenië (35). In vergelijking met de buurlanden is België vergelijkbaar met Luxemburg (70), maar verschilt het eerder van Nederland (97), Frankrijk (58),  en Duitsland (35).

De driejaarlijkse overlevingskansstatistieken van de OESO volgen alle ondernemingen die in de loop van een jaar worden opgericht in de niet-financiële en marktsectoren van de OESO- en geassocieerde landen. Alleen de 27 lidstaten van de Europese Unie zijn hier opgenomen.

Ondernemingen in België zijn beter bestand tegen sluiting dan die in de meeste andere EU-landen. Zo is 76,1 % van de Belgische ondernemingen die in 2020 werden opgericht drie jaar later nog steeds actief, tegenover 62,5% in Frankrijk en 48,4 % in Duitsland. Alleen ondernemingen in Ierland (95 %), Griekenland (85,9 %) en Zweden (79 %) doen het beter dan België. De veerkracht van ondernemingen opgericht in 2020 is zelfs toegenomen in vergelijking met ondernemingen opgericht in 2016, met een stijging van de overlevingskans op drie jaar van +6,1 procentpunten.

De overlevingskansen nemen echter af met de grootte van de onderneming: 75,3% van de Belgische ondernemingen opgericht in 2020 zonder werknemers is na drie jaar nog steeds actief, tegenover 87,8 % van de ondernemingen met minstens 10 werknemers. Dit fenomeen doet zich voor in alle lidstaten van de Europese Unie. In Duitsland bijvoorbeeld is het 42,8 % voor ondernemingen zonder werknemers en 68,7 % voor ondernemingen met minstens 10 werknemers.

De driejaarlijkse overlevingskans op drie jaar varieert naargelang de activiteitensector.

De horecasector en de handel zijn het minst veerkrachtig in België met:

  • 66,7 % van de in 2020 opgerichte ondernemingen in de horecasector
  • 72,8 % in de handel

tegenover

  • 76,7 % in de bouw
  • 80,8 % in gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten.

Frankrijk, Nederland en Griekenland hebben bijvoorbeeld een veerkrachtigere horecasector, met overlevingspercentages van respectievelijk 70,6 %, 72,2 % en 82,2 %. Een ander voorbeeld is dat ondernemingen in gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten veel minder veerkrachtig zijn in Denemarken, Duitsland en Portugal, met overlevingspercentages van respectievelijk 41,8 %, 44,9 % en 48,3 %.

Laatst bijgewerkt
30 november 2023